ECLI:NL:RVS:2015:1009

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
201309488/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inzage in persoonsgegevens door De Nederlandsche Bank N.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 augustus 2013. De rechtbank had het beroep van [appellant] gegrond verklaard en het besluit van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) van 18 oktober 2012, waarin een verzoek tot inzage in persoonsgegevens werd afgewezen, vernietigd. DNB had het bezwaar van [appellant] tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 maart 2014, waarbij zowel [appellant] als DNB vertegenwoordigd waren. De Afdeling heeft het onderzoek heropend in verband met prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Na beantwoording van deze vragen heeft DNB op 9 februari 2015 een gewijzigd besluit genomen, waarin alsnog een overzicht van de verwerkte persoonsgegevens aan [appellant] is verstrekt. De Afdeling heeft geoordeeld dat het hoger beroep gegrond is, omdat het besluit van DNB in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het besluit van DNB is alsnog gegrond verklaard. DNB is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

201309488/2/A3.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 augustus 2013 in zaak nr. 13/1991 in het geding tussen:
[appellant]
en
de naamloze vennootschap De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB).
Procesverloop
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft DNB een verzoek van [appellant] tot inzage in zijn persoonsgegevens voor zover die zijn opgenomen in onderzoeksdossiers afgewezen.
Bij besluit van 18 februari 2013 heeft DNB het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 augustus 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit voor zover dat ziet op de afwijzing van het verzoek vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van dat besluit in stand worden gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
DNB heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft hierop een nadere reactie ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) om van de onderzoeksdossiers kennis te nemen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. G. van Dam en mr. T. Lucas, beiden advocaat te Amsterdam, en DNB, vertegenwoordigd door M. Steenbakker, mr. A.D.S. Hoeblal en S.J.Q. Mutsaerts, allen werkzaam bij DNB, bijgestaan door mr. C.M. Bitter, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
De Afdeling heeft aanleiding gezien het onderzoek in de zaak te heropenen en de beslissing aan te houden in verband met de prejudiciële vragen die de Afdeling bij verwijzingsuitspraak van 1 augustus 2012 in de zaken
nrs. 201108135/1/A3 en 201110165/1/A3 (www.raadvanstate.nl) heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
Bij arrest van 17 juli 2014 in de gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12, inzake Y.S. tegen de minister onderscheidenlijk de minister tegen M. en tegen S. (ECLI:EU:C:2014:2081; hierna: het arrest) heeft het Hof deze vragen beantwoord.
[appellant] en DNB hebben een reactie ingediend. Voorts hebben zij ingestemd met het achterwege laten van een nadere behandeling van de zaak ter zitting. De Afdeling heeft het onderzoek daarop gesloten.
Bij tussenuitspraak van 31 december 2014 in deze zaak (nr. 201309488/1/A3) heeft de Afdeling DNB opgedragen om binnen zes weken na de verzending van die uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een gebrek in het besluit van 18 februari 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 9 februari 2015 heeft DNB ter uitvoering van deze tussenuitspraak het besluit van 18 februari 2013 gewijzigd.
[appellant] is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over dat besluit naar voren te brengen. Hij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 februari 2013 alsnog gegrond verklaren, nu dat besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ontoereikend is gemotiveerd.
2. Bij het besluit van 9 februari 2015 heeft DNB ter uitvoering van de tussenuitspraak alsnog een overzicht aan [appellant] verstrekt van de in de onderzoeksdossiers verwerkte persoonsgegevens, met een omschrijving van de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens.
In het overzicht zijn, met toepassing van artikel 43, aanhef en onder e, van de Wet bescherming persoonsgegevens, de namen van de onder toezicht staande ondernemingen, waarvan informatie afkomstig is, niet vermeld.
DNB wijzigt haar besluit van 18 februari 2013 in voormelde zin en stelt het besluit van 9 februari 2015 daarvoor in de plaats. Dat besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van rechtswege geacht voorwerp te zijn van dit geding.
3. [appellant] heeft naar aanleiding van het nieuwe besluit van 9 februari 2015 geen zienswijze ingediend en geen gronden aangevoerd. Zijn van rechtswege ontstane beroep tegen dat besluit is daarom ongegrond.
4. DNB dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 augustus 2013 in zaak nr. 13/1991;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de naamloze vennootschap De Nederlandsche Bank N.V. van 18 februari 2013, kenmerk 2013/100579 gegrond;
IV. verklaart het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van de naamloze vennootschap De Nederlandsche Bank N.V. van 9 februari 2015, kenmerk 2015/63747, ongegrond;
V. veroordeelt de naamloze vennootschap De Nederlandsche Bank N.V. tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.205,00 (zegge: tweeduizend tweehonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de naamloze vennootschap De Nederlandsche Bank N.V. aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, griffier.
w.g. Borman w.g. Nell
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
597.