201405162/1/A3.
Datum uitspraak: 1 april 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2014 in zaak nr. 13/5182 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om kennisneming van hem betreffende politiegegevens deels ingewilligd en deels afgewezen.
Bij uitspraak van 15 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.H.J. de Kort, advocaat te Sint-Michielsgestel, en de korpschef, vertegenwoordigd door S.C.M.A. Gommans, J.H.M. School en J.M. Heijnemans, allen werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
De uitspraak in deze zaak is aangehouden teneinde de korpschef en [appellant] in de gelegenheid te stellen in gesprek te gaan, waarna [appellant] zou kunnen bezien of het gesprek aanleiding geeft tot een wijziging van zijn standpunt dat hij onvoldoende is geïnformeerd over de hem betreffende politiegegevens.
Bij brief van 10 februari 2015 heeft [appellant] aan de Afdeling meegedeeld dat het gesprek op 6 februari 2015 heeft plaatsgevonden en dit goed is verlopen, maar hij er toch aan hecht een uitspraak van de Afdeling te ontvangen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt;
[-]
d. verstrekken van politiegegevens: het bekend maken of ter beschikking stellen van politiegegevens;
[-]
g. betrokkene: degene op wie een politiegegeven betrekking heeft;
[-]
m. persoonsgegeven: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp);
[-].
Ingevolge artikel 25, eerste lid, deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, wordt een verzoek, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
a. de goede uitvoering van de politietaak;
b. de bescherming van de rechten van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van derden;
c. de veiligheid van de staat.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
2. [appellant] heeft de korpschef verzocht om inzage of verstrekking van de gegevens die zijn vastgelegd in het kader van een opsporingsonderzoek naar strafbare feiten in het [ziekenhuis] te [plaats]. Bij dat onderzoek is [appellant], die als verpleegkundige in het ziekenhuis werkte, als verdachte aangemerkt en op 23 december 2011 is huiszoeking bij hem verricht. De strafzaak tegen [appellant] is geseponeerd. Hij wil weten waarin aanleiding is gezien voor de verdenking tegen hem, ter beantwoording van de vraag of zijn werkgever daarbij een rol heeft gespeeld.
3. Bij het besluit van 17 oktober 2013 heeft de korpschef aan de weigering een deel van de gevraagde politiegegevens aan [appellant] te verstrekken ten grondslag gelegd dat het opsporingsonderzoek niet is afgesloten en mogelijk op enig moment aanleiding wordt gezien dat te vervolgen. Daarbij kan het van belang zijn dat de getuigen en [appellant] opnieuw worden gehoord en met eerder door hen afgelegde verklaringen worden geconfronteerd. Niet kan worden voorzien wie op enig moment in welke strafvorderlijke positie, zoals verdachte of getuige, kan komen te verkeren. Daarom is het in het belang van de goede uitvoering van de politietaak, meer in het bijzonder van een effectieve en kwalitatief goede waarheidsvinding bij het mogelijke vervolgonderzoek, noodzakelijk dat kennisneming wordt onthouden van de gegevens die met betrekking tot [appellant] in verklaringen van derden zijn opgenomen. Bovendien hebben die derden er bij het doen van aangifte of het afleggen van een verklaring op vertrouwd dat deze niet aan [appellant] zouden worden verstrekt. Hun belang bij bescherming van hun persoonlijke levenssfeer weegt zwaarder dan het recht van [appellant] op onverkorte kennisname van deze gegevens. Het slagen van een opsporingsonderzoek is veelal afhankelijk van de bereidheid van burgers de hun bekende informatie te delen. Indien er rekening mee zou moeten worden gehouden dat hun verklaringen en al dan niet persoonlijke gegevens bekend kunnen worden, zouden zij mogelijk in afnemende mate bereid zijn tot het afleggen van verklaringen. Dat zou een onevenredige benadeling van de politie en het openbaar ministerie bij de uitvoering van hun werkzaamheden tot gevolg hebben, aldus de korpschef.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de korpschef ten onrechte heeft geweigerd de gegevens op grond waarvan hij als verdachte is aangemerkt aan hem te verstrekken. Daartoe voert hij aan dat kennisneming door hem van deze gegevens de resultaten van het verrichte opsporingsonderzoek of van een mogelijk vervolgonderzoek naar de strafbare feiten niet beïnvloedt. Voor hem is die kennisneming van groot belang. Hiermee kan de voor hem belangrijke vraag, of hij door toedoen van zijn toenmalige werkgever verdachte is geworden van de strafbare feiten in het ziekenhuis, worden beantwoord. [appellant] weet dat door de werkgever aangifte van de strafbare feiten, niet tegen hem persoonlijk, is gedaan. Hij wil echter weten of de werkgever bij die aangifte of de melding van de strafbare feiten bij de politie op hem als mogelijke dader heeft gewezen. De huiszoeking, de aard en de ernst van de feiten waarvan hij is beschuldigd en het feit dat hij niet meer als verpleegkundige in het ziekenhuis heeft kunnen werken, hebben grote blijvende gevolgen voor hem meegebracht. De gevraagde informatie kan helpen bij de verwerking van de gebeurtenissen en bij het aansprakelijk stellen van de verantwoordelijke. [appellant] heeft de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2014 in zaak nr. 3092790 overgelegd, waarbij zijn arbeidsovereenkomst met [stichting] wegens een gebrek aan onderling vertrouwen als gevolg van deze gebeurtenissen met ingang van 1 september 2014 is ontbonden. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zijn voormalige werkgever de onderliggende stukken, onder meer het onderzoeksrapport van een door het ziekenhuis ingeschakeld bedrijfsrecherchebureau en de aangifte die namens het ziekenhuis bij de politie is gedaan, aan hem ter beschikking of ter inzage had moeten geven, aldus [appellant].
5. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door de korpschef vertrouwelijk overgelegde documenten.
5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat, nu het opsporingsonderzoek naar de strafbare feiten in het ziekenhuis niet tot een definitief resultaat heeft geleid en vervolgonderzoek niet kan worden uitgesloten, het noodzakelijk is dat kennisneming wordt onthouden van de gegevens over de aanleiding voor het onderzoek naar deze strafbare feiten en voor de verdenking tegen [appellant] en de huiszoeking bij hem.
De korpschef heeft terecht gesteld dat deze gegevens zogenoemde daderinformatie bevatten, die bij hernieuwd onderzoek van belang kan zijn voor de waarheidsvinding. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de korpschef kennisneming door [appellant] van deze gegevens daarom terecht heeft geweigerd in het belang van de goede uitvoering van de politietaak. Ingevolge artikel 27, eerste lid, van de Wpg moet de korpschef een verzoek om kennisneming van de betrokkene betreffende politiegegevens afwijzen, indien dat ter bescherming van de in dat artikel vermelde belangen noodzakelijk is. De rechtbank heeft daarom terecht in het belang van [appellant] van de gevraagde gegevens kennis te nemen geen aanleiding gezien voor een ander oordeel.
Aan de juistheid van haar oordeel doet evenmin af het oordeel van de rechtbank in voormelde uitspraak van 25 juli 2014, dat de voormalige werkgever van [appellant] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom zij heeft geweigerd hem de volledige informatie over de aanleiding tot en het verloop van het onderzoek ter beschikking of ter inzage te geven. Nog daargelaten dat de rechtbank daarbij heeft overwogen dat de stichting St. Anna mogelijk een legitieme reden voor de weigering heeft, maar deze door haar niet is gegeven en dat voor haar risico komt, laat het oordeel van de rechtbank in die zaak onverlet het terechte oordeel van de rechtbank in de thans voorliggende zaak, dat de korpschef het verzoek van [appellant] om kennisneming van de hem betreffende politiegegevens terecht op grond van artikel 27, eerste lid, van de Wpg heeft afgewezen.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Borman w.g. De Wilde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2015
598.