ECLI:NL:RVS:2014:987
Raad van State
- Hoger beroep
- M.G.J. Parkins-de Vin
- C.J. Borman
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen tegen de besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die op 21 juni 2013 hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen. De vreemdelingen hebben hiertegen beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, die op 18 juli 2013 de beroepen ongegrond heeft verklaard. De vreemdelingen hebben vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de grieven van de vreemdelingen in het hoger beroep gegrond zijn. De Afdeling oordeelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hen gevaarlijk is om de bescherming van de Azerbeidjaanse autoriteiten in te roepen. Dit oordeel is in strijd met eerdere uitspraken van de Afdeling, waarin soortgelijke zaken zijn behandeld.
De Raad van State heeft de uitspraak van de voorzieningenrechter vernietigd en de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaard. De besluiten van de staatssecretaris van 21 juni 2013 zijn vernietigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die zijn opgelopen tot € 1.461,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de bescherming van vreemdelingen in Nederland. De Raad van State heeft hiermee een belangrijke stap gezet in de rechtsbescherming van vreemdelingen die asiel aanvragen.