ECLI:NL:RVS:2014:984
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, die op 9 juli 2013 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 21 juni 2013 was afgewezen. De vreemdeling heeft tegen deze afwijzing hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de argumenten die in het hogerberoepschrift zijn aangevoerd, niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak kunnen leiden. Dit is mede gebaseerd op de inwerkingtreding van de Richtlijn 2013/32/EU op 19 juli 2013, die relevant is voor de beoordeling van asielaanvragen.
De Raad van State oordeelt dat de ingediende argumenten geen vragen oproepen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Daarom wordt het hoger beroep als kennelijk ongegrond verklaard en wordt de eerdere uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, ambtenaar van staat. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.