201306212/1/A4.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Deventer,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2013 heeft het college zijn beslissing om op 13 juni 2013 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Deventer aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 91,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.M.M. Hutten-Bekemeier en A.I. Duivenvoorde, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.
In het bij de Afvalstoffenverordening behorende Uitvoeringsbesluit is, voor zover hier van belang, een ondergrondse container aangewezen als inzamelvoorziening als bedoeld in artikel 4, tweede lid.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos met huishoudelijke afvalstoffen die op 13 juni 2013 op de openbare weg is aangetroffen ter hoogte van de ondergrondse container met zuilnummer 0158-1 aan de Assenstraat te Deventer. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellante] deze huishoudelijke afvalstoffen in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] voert aan dat ze folders en kranten uit haar brievenbus heeft gehaald en in de betreffende doos ter plaatse heeft gedeponeerd, in de veronderstelling dat dit zou worden opgehaald bij de inzameling van oud papier ter plaatse. Zij voert verder aan dat het college ten onrechte de inhoud van de betreffende doos tot haar herleidbaar heeft geacht op basis van een brief die niet aan haar is gericht. Verder voert zij aan dat het college haar ten onrechte heeft aangemerkt als overtreder van de Afvalstoffenverordening wat betreft overige op de desbetreffende locatie aangetroffen huishoudelijke afvalstoffen.
3.1. Ingevolge artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder overtreder verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
3.2. Niet in geschil is dat 13 juni 2013 geen ophaaldag voor oud papier betrof, zodat er in de stelling van [appellante] dat zij de in de doos aangetroffen huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling van oud papier had willen aanbieden, geen grond is gelegen voor het oordeel dat zij deze afvalstoffen wel op juiste wijze heeft aangeboden. Nu [appellante] heeft erkend dat zij deze huishoudelijke afvalstoffen in de doos heeft gedeponeerd, heeft het college haar ten aanzien daarvan terecht aangemerkt als overtreder van artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt met betrekking tot overige ter plaatse aangetroffen huishoudelijke afvalstoffen ontbeert dit feitelijke grondslag. Het college heeft haar niet als overtreder aangemerkt met betrekking tot die afvalstoffen.
De beroepsgronden falen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
402.