201211160/1/A3.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Bovenkarspel, gemeente Stede Broec,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 25 oktober 2012 in zaak nrs. 12/1615 en 12/1616 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Bloembollenkeuringsdienst (hierna: de BKD).
Procesverloop
Bij brief van 10 november 2010 heeft de BKD verzoeken afgewezen van [appellant] om medewerking te verlenen aan de opheldering van door hem veronderstelde fraude en om gegevens over mutaties in het systeem van de BKD ter beschikking te stellen.
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft de BKD het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover dat betrekking heeft op het verzoek om gegevens ter beschikking te stellen, en het voor het overige ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 18 januari 2011 vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar gericht tegen het niet ter beschikking stellen van gegevens niet-ontvankelijk is verklaard, dat bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 18 januari 2011. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De BKD heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2013, waar [appellant B], bijgestaan door mr. J.M.R. Vlaar, advocaat te Budel, en de BKD, vertegenwoordigd door mr. H. Ferment, advocaat te Den Haag, bijgestaan door ir. V. Cornelissen, mr. A. Kroon en mr. A.J. Drop, allen werkzaam bij de BKD, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding ingebracht.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. Bij brief van 30 oktober 2010 heeft [appellant] de BKD verzocht om medewerking te verlenen aan de opheldering van door hem veronderstelde fraude en om aan hem gegevens over mutaties in het systeem van de BKD ter beschikking te stellen. Bij brief van 10 november 2010 heeft de BKD afwijzend op die verzoeken gereageerd. Daarbij heeft de BKD te kennen gegeven dat de brief niet is gericht op rechtsgevolg, zodat daartegen geen bezwaar openstaat. Het door [appellant] tegen die brief gemaakte bezwaar is daarom bij besluit van 18 januari 2011 door de BKD niet-ontvankelijk verklaard.
3. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de weigering om medewerking te verlenen een feitelijke handeling is en geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), zodat de BKD het bezwaar van [appellant] in zoverre terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat in het verzoek om gegevens over mutaties in het systeem van de BKD ter beschikking te stellen een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob is gelegen. De afwijzing van dat verzoek is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen de mogelijkheid van bezwaar openstaat. De BKD heeft het bezwaar van [appellant] in zoverre ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, zodat het beroep op dit punt gegrond is, aldus de voorzieningenrechter. Nu de BKD evenwel openbaarmaking van de gevraagde gegevens op voet van de Wob heeft mogen weigeren, heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien om zelf in de zaak te voorzien.
4. Naar ter zitting is vastgesteld is het geschil in hoger beroep beperkt tot het oordeel van de voorzieningenrechter over het verzoek van [appellant] om aan hem gegevens over mutaties in het systeem van de BKD ter beschikking te stellen.
5. Bij de beoordeling van hetgeen [appellant] in dit verband heeft aangevoerd, ziet de Afdeling zich eerst voor de vraag gesteld of de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat in het verzoek van [appellant] een verzoek is gelegen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob. Een verzoek op grond van die bepaling is vormvrij. Dat laat evenwel onverlet dat het bestuursorgaan dient te beoordelen of een verzoek om toezending van een document een verzoek is om openbaarmaking op grond van de Wob of een verzoek om toezending of inzage op grond van een andere wettelijke regeling.
De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen dat de BKD het verzoek van [appellant] in de brief van 30 oktober 2010 diende op te vatten als een verzoek als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob. Uit die brief volgt dat [appellant] vermoedt dat medewerkers van de BKD fraude hebben gepleegd en dat zijn verzoek om informatie ertoe strekt om te kunnen achterhalen welke medewerkers betrokken zijn geweest bij mutaties in het systeem van de BKD over het [familiebedrijf]. Deze informatie is volgens [appellant] van belang voor procedures over de civiele aansprakelijkheid van de BKD voor de door hem geleden schade en onterechte vorderingen van loonbedrijven en een eventuele strafrechtelijke procedure. In dat verband verzoekt hij in die brief het volgende:
‘Ten behoeve van het vervolg van de procedure en het feit dat slechts uw organisatie beschikt over de gegevens omtrent wie de mutaties in het systeem heeft verricht, verzoek ik u deze informatie ter beschikking te stellen.
1. [..]
2. Ik verzoek u mij ook in het bijzonder ter beschikking te stellen de gegevens aangaande het muteren in uw systeem van de gegevens, waarbij onder andere de arealen YOKO DREAM in het voorjaar van 2004 verdwenen van de lijst en het enige tijd later weer werden hersteld, in uw systeem. Met gegevens wordt gedoeld op degene(n) die de mutatie heeft/hebben verricht, in wiens opdracht en/of met wiens toestemming (derhalve alle gegevens noodzakelijk voor de reconstructie van de fraude).’
[appellant] refereert bij dat verzoek niet aan de Wob, noch aan openbaarmaking in de zin van die wet van de gevraagde gegevens. Gelet op de omschrijving van het verzoek en de omstandigheid dat het verzoek is gedaan met het oog op voormelde procedures, diende het verzoek in het kader daarvan te worden begrepen. De BKD heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in het verzoek van [appellant] geen verzoek op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob en evenmin een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is vervat. De reactie van de BKD op dit door [appellant] gedane verzoek is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Gelet op het vorenstaande heeft de BKD het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de brief van 10 november 2010 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 18 januari 2011 daarbij gegrond is verklaard, voor zover dat beroep betrekking heeft op het verzoek tot het ter beschikking stellen van de gevraagde gegevens, het besluit van 18 januari 2011 is vernietigd wat betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op dit punt, het bezwaar in zoverre ongegrond is verklaard en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 18 januari 2011. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 25 oktober 2012 in zaak nr. 12/1616, voor zover het door [appellant A] en [appellant B] ingestelde beroep daarbij gegrond is verklaard voor zover dat beroep betrekking heeft op het verzoek tot het ter beschikking stellen van de gevraagde gegevens, het besluit van 18 januari 2011 is vernietigd wat betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op dit punt, het bezwaar in zoverre ongegrond is verklaard en is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 18 januari 2011;
III. verklaart het beroep in zoverre ongegrond;
IV. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht in hoger beroep ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
434-721.