201305753/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 mei 2013 in zaken nrs. 12/2736 en 12/3953 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2008 vastgesteld op een bedrag van € 338,00 en een bedrag van € 215,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 3 juli 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2007 op nihil vastgesteld en een bedrag van € 2.120,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellant] over 2008 op nihil vastgesteld en een bedrag van € 2.126,00 teruggevorderd.
Bij besluiten van 19 april 2012 en 19 juli 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellant] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2013 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 19 april 2012 en 19 juli 2012 vernietigd, de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak en de Belastingdienst/Toeslagen veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van totaal € 1.888,00. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 16 juli 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op de door [appellant] tegen de besluiten van 13 oktober 2009 en 14 oktober 2009 gemaakte bezwaren beslist en deze ongegrond verklaard.
[appellant] heeft hierop gereageerd en de Belastingdienst/Toeslagen heeft terzake verweer gevoerd.
Bij besluit van 15 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2009 beslist en dit gegrond verklaard onder toekenning van € 906,00 aan huurtoeslag over 2007.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2014, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E van der Meer, aldaar werkzaam, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] komt in hoger beroep uitsluitend op tegen de hoogte van de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de gemaakte kosten in bezwaar en dat de rechtbank ten onrechte de Belastingdienst/Toeslagen niet in de proceskosten heeft veroordeeld voor zover het de kosten voor het verstrekken van schriftelijke inlichtingen in beroep, in de zin van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), betreft.
2. De Afdeling stelt wat dit laatste betreft vast dat [appellant] verzoekt om kosten die gemaakt zijn voor een reactie van zijn rechtsbijstandverlener op het verzoek van de rechtbank tot het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft deze kosten terecht niet vergoedbaar geacht. Vergoeding van proceskosten die bij een beroepsprocedure zijn opgekomen kan ingevolge artikel 8:75 van de Awb slechts plaatsvinden voor proceshandelingen die zijn opgenomen in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Een reactie op een verzoek om toestemming om uitspraak te doen zonder zitting valt niet onder de definitie van schriftelijke inlichtingen als bedoeld in artikel 8:45 van de Awb en is evenmin te brengen onder één van de andere categorieën die zijn vermeld in die bijlage. Deze kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Daaraan doet niet af dat in de desbetreffende brief van 3 april 2013 ook inhoudelijk op de zaak is gereageerd.
3. Wat betreft de in de bezwaarfase gemaakte kosten heeft de rechtbank terecht overwogen dat, voor zover [appellant] in bezwaar om vergoeding daarvan heeft verzocht, de Belastingdienst/Toeslagen in het nieuwe besluit op bezwaar hierop zal dienen te beslissen. Of aan de criteria van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb wordt voldaan kan immers eerst duidelijk worden na een heroverweging op inhoudelijke gronden door het bestuursorgaan.
Het betoog faalt.
4. Bij besluiten van 16 juli 2013 en 15 november 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op de door [appellant] tegen de besluiten van 13 oktober 2009 en 14 oktober 2009 onderscheidenlijk 3 juli 2009 gemaakte bezwaren beslist. De Afdeling zal deze besluiten op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 6:24 van die wet, in de beoordeling betrekken.
4.1. [appellant] kan zich niet verenigen met de nieuwe besluiten op bezwaar voor zover de Belastingdienst/Toeslagen daarbij geen vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten heeft toegekend.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 27 april 2005 in zaak nr. 200407125/1), vindt herroeping plaats indien een ontvankelijk bezwaar leidt tot een intrekking of wijziging van het desbetreffende primaire besluit. In dit geval hebben de bezwaren bij het besluit van 16 juli 2013 geleid tot een verbetering van de motivering van de primaire besluiten van 13 en 14 oktober 2009, maar niet tot herroeping van die besluiten. Daarom kan [appellant] geen aanspraak maken op vergoeding van de in bezwaar tegen die besluiten gemaakte kosten.
Met het besluit van 15 november 2013 is voorts weliswaar tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2009, maar dit is gebeurd op basis van informatie die [appellant] eerst in bezwaar heeft verstrekt terwijl hij dat al eerder had dienen te doen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de herroeping niet is geschied wegens aan hem te wijten onrechtmatigheid.
Het betoog faalt.
4.2. [appellant] bestrijdt voorts het besluit van 16 juli 2013 wat betreft de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van immateriële schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juni 2009 in zaak nr. 200901365/2/H2) bestaat geen aanspraak op een dergelijke schadevergoeding in de situatie waarin de behandelingsduur in de bezwaarfase te lang is geweest maar het geschil daarna niet aan de rechter is voorgelegd. Daaruit volgt dat alleen de rechter kan beslissen over een dergelijke schadevergoeding. De Belastingdienst/Toeslagen was in de bezwaarfase derhalve niet gehouden een schadevergoeding toe te kennen wegens de gestelde overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar.
4.3. Nu met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb het besluit van 16 juli 2013 in het geding wordt betrokken, kan de Afdeling thans wel op het verzoek om schadevergoeding beslissen.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2014 in zaak nr. 201302106/1/A2 volgt dat de vraag of de redelijke termijn is overschreden in bezwaar- en beroepsprocedures die volgen op primaire besluiten die zijn bekendgemaakt vóór 1 februari 2014 moet worden beoordeeld aan de hand van de termijnen die werden gehanteerd in haar vaste rechtspraak van vóór die uitspraak.
Volgens deze vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2008 in zaak nr. 200802629/1), is in zaken zoals deze, die uit een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties bestaat, in beginsel een totale lengte van de procedure van ten hoogste vijf jaar redelijk en mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar duren. Bij deze beoordeling is uitgangspunt dat de vertraging in bezwaar door voortvarendheid in de rechterlijke fase kan worden gecompenseerd.
Nu met deze uitspraak de procedure binnen drie jaar na ontvangst van het bezwaarschrift van 18 juli 2011 is afgedaan, is reeds hierom de redelijke termijn niet overschreden. Het verzoek om schadevergoeding dient dan ook te worden afgewezen.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd. De beroepen tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen van 16 juli 2013 en 15 november 2013 zijn ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;
II. verklaart de beroepen tegen de besluiten van 16 juli 2013 en 15 november 2013 ongegrond;
III. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
18-809.