201210581/3/A2.
Datum uitspraak: 22 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Beek,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 september 2012 in zaak nr. 10/1945 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beek.
Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 8 februari 2013 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 november 2009 en dat besluit gehandhaafd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [appellant] gronden tegen dat besluit aangevoerd.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2013, waar mr. B.B.M. Lemmens, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Bij tussenuitspraak van 25 september 2013, nr. 201210581/1/A2, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen dertien weken na verzending van deze uitspraak, met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen, het gebrek in het besluit van 8 februari 2013 te herstellen door een nieuw besluit te nemen en dit tevens aan de Afdeling toe te zenden.
Bij besluit van 21 november 2013 heeft het college ter uitvoering van voormelde tussenuitspraak opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 30 september 2009, door het besluit van 8 februari 2013 te herroepen en aan [appellant] € 15.000 ter vergoeding van planschade toe te kennen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 12 november 2007.
Bij brief van 19 december 2013 heeft [appellant] een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat de rechtbank de proceskosten heeft vastgesteld op de voet van de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij twee punten zijn toegekend voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting. Nu [appellant] naar aanleiding van het bericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening eveneens een schriftelijke zienswijze had ingediend, heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om hiervoor ook een proceskostenvergoeding toe te kennen.
De Afdeling heeft in de tussenuitspraak voorts overwogen dat het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 8 februari 2013 van rechtswege wordt geacht onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling heeft geconcludeerd dat dit besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd en heeft het college opgedragen om dit besluit, met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, te herstellen door een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2. Het hoger beroep is gezien de tussenuitspraak gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd wat betreft de hoogte van de toegekende proceskosten van het beroep. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het college op na te melden wijze in de proceskosten van dit beroep veroordelen.
3. Het beroep tegen het besluit van 8 februari 2013 is gezien de tussenuitspraak eveneens gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 21 november 2013 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede onderwerp te zijn van het geding.
Het college heeft met dit besluit inhoudelijk op juiste wijze uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak, zodat het beroep daartegen ongegrond is.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep, het beroep tegen het besluit van 8 februari 2013 en het bezwaar kosten heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 26 september 2012 in zaak nr. 10/1945, voor zover het college van burgemeester en wethouders van Beek daarbij is veroordeeld in de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, begroot op € 874,00;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 8 februari 2013, kenmerk 13uit00506, gegrond;
V. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beek van 8 februari 2013;
VI. verklaart het beroep tegen het besluit van 21 november 2013 ongegrond;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Beek tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van de beroepen en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Beek tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Beek aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 232,00 (zegge: tweehonderdtweeëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Larsson-van Reijsen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2014
344.