201305328/1/A3.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Onderbanken,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 mei 2013 in zaak
nr. 12/860 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2011, gewijzigd bij besluit van 29 maart 2011, heeft het college besloten om door middel van het plaatsen van een tractorsluis de op de bij het besluit behorende bijlage 1 genoemde plekken, waaronder de Julianastraat te Schinveld, fysiek af te sluiten en deze te voorzien van het bord C12 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990) met onderbord ‘uitgezonderd landbouwverkeer’ (hierna: het verkeersbesluit).
Bij uitspraak van 1 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2014, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.T. Kirpestein, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door ing. M.F.W. Pilipiec en ing. J.J.M. Smolenaers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens en onderborden, voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer, krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, worden verkeersbesluiten, voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen dan die vermeld onder a tot en met c, genomen door burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 20 kan een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens en onderborden of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het Babw), zoals dit luidde ten tijde van belang, moet de plaatsing of verwijdering van de borden die zijn opgenomen in de hoofdstukken A tot en met G van bijlage 1, behorende bij het RVV 1990, uitgezonderd de borden C22 en E9, alsmede de borden E4, E12 en E13 tenzij onder deze verkeersborden een onderbord als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel d, wordt aangebracht, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 8, derde lid, geschieden krachtens een verkeersbesluit. In genoemde bijlage, in hoofdstuk C, wordt het bord C12 ‘gesloten voor alle motorvoertuigen’ genoemd.
Ingevolge artikel 21 vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het verkeersbesluit in redelijkheid niet heeft kunnen nemen, nu de noodzaak voor de fysieke afsluiting wat betreft de Julianastraat ontbreekt. Uit het Categoriseringsplan van de gemeente Onderbanken blijkt dat de noodzaak van het verkeersbesluit is gelegen in de bescherming van de hoge landschappelijke en natuurwaarden, alsmede in de recreatieve en toeristische ontwikkeling in het gebied. De Julianastraat is evenwel thans slechts bereikbaar voor bestemmingsverkeer en het deel van de Julianastraat waar [appellant] woont, is een doodlopende straat. Gelet op het in de Julianastraat geldende verkeersregime van 50 kilometer per uur en de vrij lage verkeersintensiteit, vindt volgens [appellant] nauwelijks een aantasting van de landschappelijke en natuurwaarden plaats. Voor zover het college in beroep te kennen heeft gegeven dat het verkeersbesluit is genomen om de doorstroming en de verkeersveiligheid te verbeteren en om sluipverkeer tegen te gaan, heeft het college andere dan de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw genoemde belangen aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegd. Voorts voert [appellant] aan dat als gevolg van de fysieke afsluiting de bereikbaarheid van het buitengebied voor hulpdiensten in het geding komt, omdat de aanrijtijden niet zijn gewaarborgd. Zowel de ambulancedienst als de brandweer heeft te kennen gegeven niet in te stemmen met de voorgenomen maatregelen. Bovendien moet ook hij door de plaatsing van de tractorsluis ongeveer 1200 m omrijden om zijn woning te bereiken, aldus [appellant].
2.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 26 juni 2013 in zaak nr. 201209693/1/A3) aan het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Voorts is het aan het college om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen om te beoordelen wanneer de in artikel 2 van de Wvw vermelde belangen het nemen van een verkeersmaatregel vergen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend op te stellen en te toetsen of de uitleg die het bestuur aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
Voorts heeft de Afdeling in haar uitspraak van 12 december 2012 in zaak nr. 201110918/1/A3 overwogen dat het college niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit behoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Aan het verkeersbesluit heeft het college ten grondslag gelegd dat het wegens de bescherming van de hoge landschappelijke en natuurwaarden, evenals wegens de recreatieve en toeristische ontwikkeling noodzakelijk is om diverse al dan niet holle wegen gelegen in het agrarische gebied tussen de kernen Jabeek, Bingelrade, Merkelbeek en Schinveld fysiek af te sluiten voor alle motorvoertuigen, met uitzondering van het noodzakelijke agrarische verkeer. Het college heeft het verkeersbesluit gebaseerd op artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wvw. In beroep heeft het college echter te kennen gegeven dat het plaatsen van de tractorsluis in de Julianastraat een andere reden heeft dan die voor de plaatsing op de andere in het besluit genoemde plekken, nu de Julianastraat geen holle weg is en evenmin onder de bescherming van de landschappelijke en natuurwaarden valt. Met het oog op de doorstroming van het verkeer, de verkeersveiligheid en het tegengaan van sluipverkeer, heeft het college besloten om een tractorsluis in de Julianastraat te plaatsen. Voormelde belangen zijn andere belangen dan het aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegde belang van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wvw. Het verkeersbesluit is derhalve genomen in strijd met het bepaalde in artikel 21 van het Babw. De rechtbank heeft dit niet onderkend en ten onrechte geen aanleiding gezien voor vernietiging van het verkeersbesluit, voor zover dit de Julianastraat betreft.
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 februari 2011, gewijzigd bij besluit van 29 maart 2011, van het college alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover dit de Julianastraat betreft. In het kader van de beoordeling of aanleiding bestaat om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, voor zover dit is vernietigd, overweegt de Afdeling het volgende.
4. Naar in beroep is gebleken, heeft het college besloten tot plaatsing van een tractorsluis in de Julianaweg met het oog op de doorstroming van het verkeer, de verkeersveiligheid en het tegengaan van sluipverkeer. Een deel van de Julianastraat is thans afgesloten voor gemotoriseerd verkeer door middel van het bord C12. Het college heeft in het kader van de Schinveldse Es de verkeersstroom in het gebied bestudeerd en een oplossing bedacht voor een betere en meer logische verkeersdoorstroming. Daarbij heeft het klachten uit de buurt over het vele sluipverkeer vanuit de Tulpenstraat, Julianastraat, Heerenweg naar de Bouwbergstraat in zijn beoordeling meegenomen. Volgens het college wordt het op het bord C12 vermelde verbod veelvuldig overtreden. Het acht de Julianastraat echter niet geschikt voor de hoeveelheid verkeer die momenteel over deze straat rijdt, nu deze schade aan de weg veroorzaakt. Dit zorgt volgens het college voor gevaarlijke situaties wat de aanleg van de tractorsluis rechtvaardigt. Anders dan [appellant] stelt, vallen voormelde belangen onder die genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, aanhef en onder a, van de Wvw. Aan de enkele stelling van [appellant] dat zich in de Julianastraat geen probleem met sluipverkeer voordoet, kan geen betekenis worden toegekend, reeds nu hij deze stelling niet met gegevens of bescheiden heeft gestaafd. Voorts woont [appellant] in het doodlopende deel van de Julianastraat en niet in het deel waar de tractorsluis wordt geplaatst om sluipverkeer te weren.
Wat de hulpdiensten betreft heeft het college ter zitting bij de rechtbank te kennen gegeven dat bij de uitvoering van het verkeersbesluit, in overleg met de Gemeentelijke Gezondheidsdienst, is besloten de aanleghoogte van alle binnen de gemeente Onderbanken aan te leggen tractorsluizen aan te passen van een hoogte van ten minste 18 cm naar een hoogte van maximaal 16 cm. De voertuigen van de ambulancedienst hebben een hoge wielbasis, zodat zij, anders dan gewone personenvoertuigen, de sluis kunnen passeren. Door deze aanpassing zullen de aanrijtijden van de hulpdiensten niet veranderen en gewaarborgd blijven. Daarnaast hoeven hulpdiensten de tractorsluis niet noodzakelijkerwijs te passeren, aangezien de meest logische aanrijroute via de Bouwbergstraat en de Heerenweg loopt. Voor zover [appellant] stelt dat hij ongeveer 1200 m om moet rijden om zijn woning te bereiken, wordt overwogen dat, daargelaten de juistheid van deze stelling, dit geen zodanig zwaarwegend belang oplevert dat het college had moeten afzien van het nemen van het verkeersbesluit.
Gezien het voorgaande, bestaat, gelet op de alsnog door het college gegeven motivering en de hem bij het nemen van een verkeersbesluit toekomende beoordelingsruimte, geen grond voor het oordeel dat de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. De Afdeling ziet dan ook aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit van 8 februari 2011, gewijzigd bij besluit van 29 maart 2011, in stand te laten.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 mei 2013 in zaak nr. 12/860;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken van 8 februari 2011, gewijzigd bij besluit van 29 maart 2011, kenmerk 2011/351, voor zover dit de Julianastraat betreft;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven, voor zover dat is vernietigd;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Onderbanken aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
434-697.