ECLI:NL:RVS:2014:959

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201304581/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kinderopvangtoeslag en de ontvankelijkheid van bezwaren

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de Belastingdienst/Toeslagen. De zaak betreft de kinderopvangtoeslag die aan [appellante] over de jaren 2007, 2008 en 2009 was toegekend. De Belastingdienst had bij besluiten van 26 oktober 2011 de kinderopvangtoeslag voor 2007 en 2008 op nihil vastgesteld en het voorschot voor 2009 herzien naar nihil. [appellante] maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar de Belastingdienst verklaarde de bezwaren ongegrond.

De rechtbank Rotterdam oordeelde op 18 april 2013 dat het bezwaar van [appellante] tegen het besluit over 2007 niet-ontvankelijk was, omdat het bezwaar te laat was ingediend. [appellante] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling heeft de zaak behandeld op 19 februari 2014, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. H.M. Hueting, en de Belastingdienst werd vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat [appellante] niet had aangetoond dat de opvang in de jaren 2007, 2008 en 2009 op basis van een overeenkomst had plaatsgevonden. De rechtbank had ook terecht geoordeeld dat het bezwaar tegen het besluit over 2007 niet-ontvankelijk was, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201304581/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 april 2013 in zaak nr. 12/2238 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 26 oktober 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] over 2007 en 2008 toegekende kinderopvangtoeslag op nihil vastgesteld en het aan haar over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar nihil.
Bij besluit van 18 april 2012 heeft de Belastingdienst de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover dit is gericht tegen hetgeen in dit besluit over 2007 is beslist en het voor het overige ongegrond verklaard. Zij heeft voorts het besluit van 18 april 2012 vernietigd voor zover dit ziet op 2007 en - naar de Afdeling begrijpt - het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 26 oktober 2011 dat ziet op 2007 niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 18 april 2012. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2014, waar [appellante], bijgestaan door mr. H.M. Hueting, advocaat te Rhoon, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko), is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een toeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang, indien die opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge artikel 35 vangt de termijn voor het instellen van bezwaar, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking.
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang (hierna: de Regeling) bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. Aan het besluit van 18 april 2012 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft aangetoond dat de opvang de jaren 2007, 2008 en 2009 op basis van een overeenkomst, bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft plaatsgevonden, en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij die jaren kosten van kinderopvang heeft gehad.
Kinderopvangtoeslag over 2007
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat 7 december 2011 de laatste dag was waarop tijdig bezwaar kon worden gemaakt tegen de besluiten van 26 oktober 2011. Ten aanzien van het besluit over 2007 met het kenmerk 1341.70.453.T.07.6.041 heeft de rechtbank vastgesteld dat het bezwaar eerst bij brief van 2 januari 2012 is gemaakt en op 3 januari 2012 bij de Belastingdienst is ingekomen. Ter zitting bij de rechtbank heeft [appellante] desgevraagd verklaard dat zij per abuis in haar bezwaarschrift van 31 oktober 2011 niet ook het nummer van voormeld besluit over 2007 had opgenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet kan worden aangemerkt als een verschoonbare reden voor termijnoverschrijding, zodat de Belastingdienst het bezwaar gericht tegen het besluit over 2007 ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De dienst had dit volgens de rechtbank niet-ontvankelijk moeten verklaren.
4. In hoger beroep komt [appellante] tevergeefs tegen dit oordeel op. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank de ontvankelijkheid van het door [appellante] gemaakte bezwaar terecht onderzocht, temeer nu de Belastingdienst deze in zijn verweerschrift aan de orde heeft gesteld. Dat zij als gevolg hiervan in een nadeliger situatie is komen te verkeren is rechtens niet relevant. Nu in het bezwaarschrift van 31 oktober 2011 alleen de besluitkenmerken 1341.70.43.T.09.0.0401 en 1341.70.453.T.08.6.0601 zijn vermeld en hierin verder geen jaartallen worden genoemd, kan [appellante] ook niet worden gevolgd in haar betoog dat ervan moest worden uitgegaan dat dit bezwaarschrift mede gericht was tegen het besluit met kenmerk 1341.70.453.T.07.6.041 dat ziet op 2007. Dat aan het bezwaarschrift een kwitantie was gehecht die ziet op de jaren 2007-2009 maakt dit niet anders, nu uit het overleggen van die kwitantie niet kan worden afgeleid dat is beoogd bezwaar te maken tegen laatstgenoemd besluit. Ook het betoog van [appellante] dat zij met het bezwaarschrift van 2 januari 2012 heeft beoogd haar in het bezwaarschrift van 31 oktober 2011 gemaakte vergissing - het onvermeld laten van laatstgenoemd besluitkenmerk - te herstellen kan haar niet baten, nu het aan haar was om deze vergissing tijdig en derhalve vóór 7 december 2011 te herstellen. Het herstellen van een omissie buiten de gegeven termijn kan niet leiden tot de uitbreiding van de omvang van het geding. Voor zover [appellante] betoogt dat de Belastingdienst haar telefonisch in de gelegenheid heeft gesteld haar vergissing na afloop van de bezwaartermijn te herstellen, kan ook dit haar niet baten, reeds omdat zij een dergelijke toezegging niet aannemelijk heeft gemaakt.
Kinderopvangtoeslag over 2008
5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst de over 2008 aan haar toegekende kinderopvangtoeslag bij het besluit van 18 april 2012 niet lager vast mocht stellen.
5.1. Met het besluit van 11 mei 2010 heeft de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over 2008 een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om zodanige toekenning in het nadeel van de belanghebbende te herzien zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst heeft te kennen gegeven dat de herziening op de voet van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir heeft plaatsgevonden. Bij de toepassing van dat voorschrift is bepalend of [appellante] wist of had behoren te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend. Blijkens de door [appellante] overgelegde jaaropgave kinderopvang 2008 heeft zij dat jaar in totaal € 8.013,60 aan kosten voor kinderopvang gehad. De definitieve tegemoetkoming in de kosten voor dat jaar bedroeg € 9.672,00. Nu die definitieve tegemoetkoming aldus op een hoger bedrag is vastgesteld dan de kosten die uit de jaaropgave blijken, had zij behoren te weten dat de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag was toegekend.
Het betoog faalt.
Voorschot kinderopvangtoeslag over 2009
6. [appellante] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat in 2009 geen overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de kinderopvang vormde. [appellante] voert hiertoe aan dat het blijkens artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling aan het gastouderbureau is een deugdelijke administratie bij te houden. De Belastingdienst zou daarom eerst bij het gastouderbureau een akte van de overeenkomst tussen haar en het bureau moeten opvragen. Van haar kan niet worden verlangd dat zij een dergelijke akte overlegt, aldus [appellante].
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 19 oktober 2011 in zaak nr. 201102492/1/H2), bestaat geen aanspraak op voorschot kinderopvangtoeslag, indien niet een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, de basis voor de opvang vormt. Ingevolge voormelde bepaling, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, moet degene die aanspraak op de toeslag maakt aan de hand van een akte van een overeenkomst met de houder aantonen dat de opvang krachtens zodanige overeenkomst plaatsvindt.
Nu niet in geschil is dat [appellante] geen akte van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, over 2009 heeft overgelegd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst zich in het besluit van 18 april 2012 terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan de door [appellante] gestelde kinderopvang via het gastouderbureau geen geldige schriftelijke overeenkomst ten grondslag ligt, zodat reeds om die reden over de betreffende periode geen recht op voorschot kinderopvangtoeslag bestaat. Dat [appellante], zoals zij stelt, niet over de akte van een overeenkomst over 2009 beschikt, is een omstandigheid, waarvan de rechtbank de gevolgen, gelet op artikel 5, eerste lid, van de Wko, gelezen in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Awir, met juistheid voor rekening van [appellante] heeft gelaten.
Het betoog faalt.
7. Hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd omtrent de betaalde kosten van kinderopvang, behoeft geen bespreking.
Slotsom
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
17-735.