201304518/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2013 in zaak nr. 12/11766 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2012 heeft de Belastingdienst het aan [wederpartij] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien op € 2.792,00 vastgesteld.
Bij besluit van 23 november 2012 heeft de Belastingdienst het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 3 april 2013, waarvan een afschrift van het proces-verbaal is verzonden op 8 april 2013, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 november 2012 vernietigd, het besluit van 18 september 2012 herroepen en bepaald dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2014, waar de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht;
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. Aan het bij besluit van 23 november 2012 gehandhaafde besluit van 18 september 2012 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [wederpartij] geen akte van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 52 van de Wko, heeft overgelegd die betrekking heeft op de periode januari tot en met juni 2009 en voorts niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij over die periode kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. De Belastingdienst betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat [wederpartij] heeft aangetoond dat zij een bedrag van ten minste € 4.073,71 aan de gastouder heeft betaald, er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat de aan de gastouder gedane betalingen niet te herleiden zijn tot de gestelde genoten kinderopvang. Verder is de rechtbank door aldus te overwegen er volgens de Belastingdienst ten onrechte aan voorbijgegaan dat de stelling van [wederpartij] dat zij een vergoeding heeft betaald voor extra kosten niet wordt ondersteund door stukken en daarom niet het verschil tussen het aan de gastouder verschuldigde bedrag, € 4.073,71, en het aan deze daadwerkelijk betaalde bedrag, € 5.000,00, verklaart.
3.1. Uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat degene die voor kinderopvangtoeslag in aanmerking wil komen, aannemelijk moet kunnen maken dat hij kosten van zulke opvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
De Belastingdienst voert terecht aan dat met de door [wederpartij] overgelegde bankafschriften en de verklaring van de gastouder niet aannemelijk is gemaakt dat [wederpartij] in 2009 kosten van kinderopvang heeft gehad. Uit de bankafschriften valt slechts af te leiden dat [wederpartij] tot drie maal toe een contant bedrag heeft opgenomen en niet dat de gastouder is betaald. Uit de verklaring van de gastouder kan ook niet worden afgeleid dat de kosten voor kinderopvang daadwerkelijk door [wederpartij] aan de gastouder zijn voldaan.
Het betoog slaagt. Nu uit het vorenstaande volgt dat [wederpartij] over de periode in geschil geen aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, behoeft hetgeen de Belastingdienst overigens heeft aangevoerd geen bespreking meer.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 23 november 2012 alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 april 2013 in zaak nr. 12/11766;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
17-735.