201304355/1/A2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Arnhem,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 28 maart 2013 in zaak nr. 12/5413 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 16 september 2010 heeft de Belastingdienst het aan [appellant] over 2009 toegekende voorschot kinderopvangtoeslag herzien naar nihil.
Bij onderscheiden besluiten van 10 november 2011 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] over 2010 en 2011 toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag herzien naar nihil.
Bij besluit van 18 september 2012 heeft de Belastingdienst de door [appellant] tegen evengenoemde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2014, waar [appellant], vergezeld van [gemachtigde], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 augustus 2010 is de Wet kinderopvang (hierna: Wko) gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de nieuwe Wko).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wko en artikel 1.3, tweede lid, van de nieuwe Wko is op de Wko onderscheidenlijk de nieuwe Wko de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko en artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de nieuwe Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien het gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau betreft.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Wko en artikel 1.52, eerste lid, van de nieuwe Wko geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een gastouderbureau en de ouder.
Op 1 augustus 2010 is de Regeling Wet kinderopvang (hierna: Regeling) gewijzigd in de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de nieuwe Regeling).
Ingevolge artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling en de nieuwe Regeling bevat de administratie van een gastouderbureau afschriften van alle met de vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst.
2. Aan de bij besluit van 18 september 2012 gehandhaafde besluiten van 16 september 2010 en 10 november 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat de kinderopvang de jaren 2009, 2010 en 2011 niet op basis van een overeenkomst, als bedoeld in de artikelen 52 van de Wko en 1.52 van de nieuwe Wko, heeft plaatsgevonden, nu de door [appellant] overgelegde overeenkomst niet aan de daaraan ingevolge de artikelen 52 van de Wko en artikel 1.52 van de nieuwe Wko, gelezen in verbinding met artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling en de nieuwe Regeling, te stellen eisen voldoet en voorts dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de jaren 2009, 2010 en 2011 kosten van kinderopvang heeft gehad.
3. In beroep heeft [appellant] betoogd dat de Belastingdienst ten onrechte de kinderopvangtoeslag over 2010 van haar heeft teruggevorderd, omdat zij in december 2009 de toeslag heeft stopgezet en over 2010 geen toeslag heeft ontvangen. Dat de Belastingdienst de toeslag over 2010 heeft uitbetaald op een rekeningnummer van gastouderbureau De Appelbloesem is een fout die voor zijn rekening dient te blijven, aldus [appellant].
De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu [appellant] niet de juistheid van de nihilstellingen heeft betwist, het beroep ongegrond dient te worden verklaard. De rechtbank heeft in een overweging ten overvloede opgemerkt dat, nu de Belastingdienst blijkens zijn verweerschrift het van betekenis acht dat [appellant] zelf of De Appelbloesem met gebruikmaking van [appellant]s DigiD begin 2010 wijzigingen heeft doorgevoerd als gevolg waarvan alsnog een voorschot kinderopvangtoeslag over 2010 is verstrekt, zij het aangewezen acht dat de Belastingdienst nagaat of het werkelijk zo goed als uitgesloten is dat De Appelbloesem op eigen initiatief en zonder medeweten van [appellant] kan hebben gehandeld.
4. De Belastingdienst heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep te kennen gegeven dat volgens hem niet aannemelijk is dat [appellant] zelf de wijzigingen voor de kinderopvangtoeslag over 2010 heeft doorgevoerd, de voorschotten zijn uitbetaald op een rekeningnummer van De Appelbloesem en [appellant] voldoende actie heeft ondernomen om de onterechte uitbetaling van de voorschotten recht te zetten en dat hij daarom de voorschotten over 2010 niet van [appellant] zal terugvorderen. De dienst geeft verder te kennen dat de voorschotten over de maanden november en december 2010 en 2011 niet op een rekening van De Appelbloesem, maar op een geblokkeerde tussenrekening zijn overgemaakt. Nu deze bedragen inmiddels zijn teruggehaald, zullen deze niet ook van [appellant] worden teruggevorderd, aldus de Belastingdienst.
5. Uit het vorenstaande volgt dat [appellant] geen belang meer heeft bij de behandeling van haar hoger beroep voor zover dat ziet op de over 2010 en 2011 verstrekte voorschotten kinderopvangtoeslag. Voor zover [appellant] in hoger beroep opkomt tegen de terugvordering van het aan haar over 2009 toegekende voorschot, overweegt de Afdeling dat, nu het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partij omtrent hetgeen in geschil is, had behoren te doen, dit betoog buiten beschouwing dient te blijven en deze reeds daarom niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. In hetgeen onder 4 is weergegeven ziet de Afdeling aanleiding de Belastingdienst op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen en de Belastingdienst te gelasten het griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding aan [appellant] van bij deze in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro);
III. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellant] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
17-735.