ECLI:NL:RVS:2014:948

Raad van State

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201304331/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • R. van der Spoel
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de afwijzing van een asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 april 2013. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 23 februari 2012, waarin de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel werd afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De vreemdeling had in zijn aanvraag gesteld dat hij in Nepal als docent werkte en bedreigd werd door Maoïsten, maar de staatssecretaris betwistte de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grieven van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet met de vereiste terughoudendheid heeft getoetst. De staatssecretaris had voldoende gemotiveerd waarom het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig was. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag af te wijzen blijft daarmee in stand.

Uitspraak

201304331/1/V3.
Datum uitspraak: 14 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 april 2013 in zaak nr. 12/9360 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 april 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft onderkend dat in de verklaring van onderzoek door Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: Bureau Documenten) vermelde conclusie "mogelijk" niet echt en "mogelijk" niet opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie impliceert dat het (dus) mogelijk is dat de documenten wel echt zijn dan wel dat de documenten wel opgemaakt en afgegeven zijn door de bevoegde instantie. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte geconcludeerd dat de uitkomsten van het documentenonderzoek door Bureau Documenten alleen onvoldoende zijn om het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig te achten en de aanvraag af te wijzen.
De staatssecretaris voert daartoe onder meer aan dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat volgens vaste jurisprudentie een verklaring van onderzoek door Bureau Documenten een deskundigenadvies is en dat hij bij de besluitvorming in beginsel van de juistheid van de daarin vermelde informatie mag uitgaan. De rechtbank heeft voorts miskend dat hij de uitkomsten van het documentenonderzoek in samenhang met het asielrelaas heeft beoordeeld, aldus de staatssecretaris.
In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door slechts te overwegen dat de uitvoerige beargumentering door de vreemdeling in zijn zienswijze dat zijn asielrelaas wel als geloofwaardig moet worden aangemerkt ook tot een deugdelijke en inzichtelijke beoordeling had moeten leiden in het bestreden besluit, heeft miskend dat in dat besluit wel kenbaar is gemotiveerd waarom de verklaringen van de vreemdeling in zijn zienswijze over zijn rol als woordvoerder en over de problemen met [persoon] niet tot andere conclusies leiden dan is uiteengezet in het voornemen. Voorts klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door in haar overweging over de ongerijmdheden te wijzen op de door de vreemdeling aangedragen omstandigheden als mogelijke verklaring voor het fungeren als woordvoerder en de bedreigingen door de Maoïsten, ten onrechte zelfstandig de feiten heeft vastgesteld. Dat in het asielrelaas wellicht ook verklaringen zijn aan te wijzen die de stellingen van de vreemdeling steunen, maakt nog niet dat op grond van de overige ongerijmde, bevreemdingwekkende en tegenstrijdige verklaringen niet tot een gebrek aan positieve overtuigingskracht zou kunnen worden geconcludeerd, aldus de staatssecretaris.
3. De staatssecretaris heeft zich in het besluit van 23 februari 2012, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen tot het nemen daarvan (hierna: het besluit), op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht mist en dat zijn verklaringen hierdoor niet geloofwaardig zijn. De staatssecretaris heeft aan de vreemdeling in dit verband de uitkomsten van het documentonderzoek door Bureau Documenten tegengeworpen. De vreemdeling heeft, aldus de staatssecretaris, verklaard dat hij in december 2007 is begonnen met zijn werk als docent aan de Aroma Higher Secondary School en dat in die periode de andere docenten in opstand wilden komen tegen de Maoïsten. Niet valt volgens de staatssecretaris in te zien dat de vreemdeling zich toen als nieuweling direct heeft aangemeld voor de rol als woordvoerder van de docenten. Dat, zoals de vreemdeling in de zienswijze heeft opgemerkt, de docenten de vreemdeling hebben gekozen als woordvoerder omdat zij zijn achtergrond kenden terwijl voorts die docenten kennelijk onvoldoende vertrouwen in de directeur hadden om hem als woordvoerder aan te wijzen, betreft naar het oordeel van de staatssecretaris nieuwe informatie en is niet in overeenstemming met hetgeen de vreemdeling hierover zelf heeft verklaard. Ook valt, aldus de staatsecretaris, niet in te zien dat de vreemdeling in juni 2008 werd bedreigd door de Maoïsten omdat zij geen geld meer kregen nu blijkens de verklaringen van de vreemdeling de directeur van de school degene was die een deel van de salarissen van de docenten inhield om af te staan aan de Maoïsten. Dat, zoals de vreemdeling in de zienswijze heeft opgemerkt, de docenten van de directeur hebben geëist dat hij het volledige salaris aan hen zou uitbetalen en dat dit vervolgens ook gebeurd is, leidt volgens de staatssecretaris niet tot een ander oordeel dan verwoord in het voornemen nu hij dit zelf ook heeft verklaard in het nader gehoor. De verklaringen van de vreemdeling over de gestelde problemen met [persoon] wekken volgens de staatssecretaris bevreemding nu niet valt in te zien dat de vreemdeling zelf met [persoon] in gesprek wilde gaan over de verkrachting van een meisje door [persoon] nu [persoon] het regiohoofd is van de Young Communist League, een organisatie die volgens het meest recente ambtsbericht inzake Nepal gewelddadig is. Voorts merkt de staatssecretaris op dat uit de verklaringen van de vreemdeling blijkt dat zelfs de politie [persoon] niet heeft kunnen dan wel willen straffen voor de verkrachting zodat niet valt in te zien dat hij heeft gemeend [persoon] persoonlijk tot de orde te kunnen roepen. Hetgeen de vreemdeling in de zienswijze heeft opgemerkt over de problemen die hij heeft gehad met [persoon], is een herhaling van hetgeen al bekend is en leidt niet tot een ander inzicht. De verwijzingen in de zienswijze naar algemene informatie kunnen volgens de staatssecretaris niet leiden tot de conclusie dat het asielrelaas van vreemdeling geloofwaardig bevonden dient te worden nu de vreemdeling middels verklaringen dan wel middels documenten zijn problemen aannemelijk dient te maken en hij daarin, gelet op hetgeen hierboven en hetgeen in het voornemen is overwogen, niet is geslaagd.
Gelet op de hierboven geschetste ongerijmdheden alsmede op de bevindingen die zijn neergelegd in het rapport van Bureau Documenten is het relaas van de vreemdeling ongeloofwaardig, aldus de staatssecretaris.
4.1. De Afdeling heeft eerder in de uitspraak van 19 september 2013 in zaak nr. 201204918/1/V1 overwogen dat aangezien de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek dan wel vals of vervalst is, een specifieke deskundigheid vereist die de staatssecretaris noch de bestuursrechter heeft, een vreemdeling de uitkomst van zodanige beoordeling door Bureau Documenten slechts met succes zal kunnen bestrijden door middel van een andersluidend deskundigenrapport.
4.2. Volgens de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten is op grond van fysieke waarnemingen ter zake van de door de vreemdeling overgelegde brief van Aroma Higher Secondary School van 4 maart 2011 geconcludeerd dat deze zeer wel mogelijk niet echt is en zeer wel mogelijk niet is opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie/autoriteit en is voorts ter zake van het door de vreemdeling overgelegde getuigschrift en de door hem overgelegde identiteitskaart "Model Maatschappij voor Public bewustzijn" geconcludeerd dat deze mogelijk niet echt zijn en mogelijk niet zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie/autoriteit. Reeds nu de vreemdeling de uitkomsten van die beoordelingen niet heeft bestreden door middel van een andersluidend deskundigenrapport, heeft de staatssecretaris van de uitkomsten van het documentenonderzoek mogen uitgaan. Uit het besluit, zoals weergegeven onder 3., blijkt dat de staatssecretaris die uitkomsten mede in de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling heeft betrokken. Grief 1 slaagt.
4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 18 februari 2011 in zaak nr. 201002537/1/V2), behoort de beoordeling van de geloofwaardigheid van het door een asielzoeker in zijn asielrelaas gestelde, tot de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris en kan de bestuursrechter die beoordeling slechts terughoudend toetsen. De maatstaf bij die te verrichten toetsing is niet het eigen oordeel van de bestuursrechter over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, maar of grond bestaat voor het oordeel dat de staatssecretaris, gelet op de motivering in het voornemen en het besluit, bezien in het licht van de verslagen van de gehouden gehoren, de daarop aangebrachte correcties en aanvullingen en het gestelde in de zienswijze, zich niet in redelijkheid op het door hem ingenomen standpunt kan stellen.
4.4. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris aan de vreemdeling in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 heeft kunnen tegenwerpen. De vreemdeling is hiertegen niet in hoger beroep gekomen. Van het relaas dient derhalve positieve overtuigingskracht uit te gaan.
4.5. Uit het besluit, zoals weergegeven onder 3., blijkt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom hij het asielrelaas niet geloofwaardig heeft geacht. De staatssecretaris is daarbij voldoende gemotiveerd ingegaan op hetgeen de vreemdeling in de zienswijze heeft aangevoerd.
Door te overwegen dat onder de omstandigheden zoals deze door de vreemdeling naar voren zijn gebracht, het zeer goed denkbaar is dat de vreemdeling zichzelf heeft aangemeld om als woordvoerder te fungeren, heeft de rechtbank zich niet beperkt tot de toets of de door de staatssecretaris gegeven motivering diens standpunt kan dragen. Door die motivering ondeugdelijk te achten omdat naar haar oordeel de door de vreemdeling afgelegde verklaringen ook op andere wijze hadden kunnen worden beoordeeld, heeft de rechtbank haar eigen oordeel over de geloofwaardigheid van het asielrelaas in de plaats gesteld van dat van de staatssecretaris en heeft zij in zoverre de toetsing niet met de vereiste terughoudendheid verricht.
Gelet op het onder 4.3. weergegeven toetsingskader, biedt hetgeen de vreemdeling in beroep heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de staatsecretaris zich met de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zijn relaas ongerijmdheden bevat en dat, gelet hierop alsmede op de uitkomsten van het onderzoek door Bureau Documenten, zijn relaas positieve overtuigingskracht mist en daarom ongeloofwaardig is. Grief 2 slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit ongegrond verklaren. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgrond is beslist, aan deze grond niet wordt toegekomen. Over die grond is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die grond, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop die betrekking heeft, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgrond valt thans dientengevolge buiten het geding.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 11 april 2013 in zaak nr. 12/9360;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Bakker
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014
395.