ECLI:NL:RVS:2014:944

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201304266/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging geboortedatum in gemeentelijke basisadministratie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 21 maart 2013 haar beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Goes had op 25 mei 2012 een verzoek van [appellante] tot wijziging van haar geboortedatum in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) afgewezen. Het college stelde dat de geboortedatum die [appellante] wenste te registreren een fictieve datum was, omdat zij op 20 juli 2009 onder ede had verklaard dat haar geboortedag en -maand onbekend waren. Het college kon geen brondocument overleggen dat voldeed aan de eisen van de Wet GBA, waardoor het verzoek niet kon worden ingewilligd.

Tijdens de zitting op 23 januari 2014 heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de geregistreerde geboortedag en -maand geen persoonsgegevens zijn in de zin van de Privacyrichtlijn. Zij stelde dat de registratie van alleen haar geboortejaar onvoldoende was voor identificatie, wat haar belemmerde bij het aanvragen van een DigiD en het regelen van voorzieningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de registratie van alleen een geboortejaar niet in strijd is met de Privacyrichtlijn, omdat de wetgeving niet verplicht om persoonsgegevens te verwerken in een vorm die identificatie mogelijk maakt.

De Afdeling heeft ook overwogen dat de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de geboortedatum niet in strijd is met het recht op eerbiediging van het privéleven, zoals vastgelegd in het EVRM. De problemen die [appellante] ondervindt zijn niet het gevolg van de afwijzing, maar van het feit dat zij niet op de hoogte is van haar geboortedag en -maand. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt tussen personen met alleen een geboortejaar en personen met een volledige geboortedatum. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

201304266/1/A3.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Goes,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 maart 2013 in zaak nr. 12/6580 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Goes.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2012 heeft het college een verzoek tot wijziging van de geboortedatum van [appellante] in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: de GBA) afgewezen.
Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ingevolge artikel 14 moet het genot van de rechten en de vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 1995 L 281) (hierna: de Privacyrichtlijn) wordt in de zin van deze richtlijn onder persoonsgegevens verstaan: iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, hierna betrokkene te noemen; als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, bepalen de Lid-Staten dat de persoonsgegevens:
a. eerlijk en rechtmatig moeten worden verwerkt;
b. voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden moeten worden verkregen en vervolgens niet worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden;
c. toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig moeten zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt;
d. nauwkeurig dienen te zijn en, zo nodig, dienen te worden bijgewerkt; alle redelijke maatregelen dienen te worden getroffen om de gegevens die, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt, onnauwkeurig of onvolledig zijn, uit te wissen of te corrigeren;
e. in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is.
Ingevolge het tweede lid rust op de voor de verwerking verantwoordelijke de plicht om voor de naleving van het bepaalde in lid 1 zorg te dragen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA), zoals deze wet ten tijde van belang luidde, worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent de technische en administratieve inrichting en werking en de beveiliging van de basisadministraties.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, derde lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 83, aanhef, onder f en slot, wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikel 82 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Ingevolge artikel 11 van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: het Besluit GBA) stelt Onze Minister een systeembeschrijving vast.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Regeling vaststelling systeembeschrijving GBA wordt de systeembeschrijving, bedoeld in artikel 11 van het Besluit GBA, gevormd door het Logisch Ontwerp GBA (hierna: Logisch Ontwerp), bedoeld in artikel 3.
Ingevolge artikel 3 is het Logisch Ontwerp GBA opgenomen in bijlage II bij deze regeling.
2. [appellante] heeft het college verzocht tot wijziging van haar geboortedatum in de GBA van […] in […].
Aan de handhaving van de afwijzing van dat verzoek heeft het college ten grondslag gelegd dat de geboortedatum waarvan [appellante] registratie in de GBA wenst een fictieve datum is, aangezien zij op 20 juli 2009 onder ede heeft verklaard dat zij in […] is geboren, maar dat haar geboortedag en -maand onbekend zijn en zij geen brondocument als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder a tot en met d, van de Wet GBA kan overleggen. Volgens het college dient bij het ontbreken van een gegeven van de geboortedatum volgens het Logisch Ontwerp de standaardwaarde 00 te worden vermeld. Afwijken van het Logisch Ontwerp is niet mogelijk. Artikel 37, derde lid, van de Wet GBA staat er aan in de weg dat een fictieve datum wordt geregistreerd, aldus het college.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de van haar in de GBA geregistreerde geboortedag en-maand geen persoonsgegevens zijn in de zin van artikel 2 van de Privacyrichtlijn, omdat deze slechts standaardwaarden zijn. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellante] miskend dat identificatie het doel is van registratie in de GBA. Door alleen een geboortejaar te registreren en voor de geboortedag en -maand de standaardwaarden in te vullen is de opgenomen registratie ontoereikend voor identificatie, aangezien zij als gevolg hiervan geen DigiD kan aanvragen en problemen ondervindt bij het digitaal regelen van voorzieningen, zoals uitkeringen en rechtsbijstand. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de verwerking van uitsluitend haar geboortejaar niet in strijd is met artikel 6 van de Privacyrichtlijn, aldus [appellante].
3.1. Uit artikel 2, aanhef en onder a, van de Privacyrichtlijn volgt dat informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon een persoonsgegeven is. Vast staat dat in ieder geval het in de GBA geregistreerde geboortejaar van [appellante] een persoonsgegeven is in de zin van deze bepaling. De verwerking van dit persoonsgegeven in de GBA valt onder de werkingssfeer van de Privacyrichtlijn.
De Afdeling stelt vast dat de Privacyrichtlijn is geïmplementeerd in de Wet bescherming persoonsgegevens. Het betoog van [appellante] is niet gericht tegen de implementatie van de richtlijn in deze wet. Aan de orde is de vraag of de uitvoering van de Wet GBA in overeenstemming is met artikel 6 van de Privacyrichtlijn, voor zover het de registratie van uitsluitend een geboortejaar betreft. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) volgt dat de uitvoering van een richtlijn de volledige toepassing ervan moet verzekeren. Het Hof heeft overwogen dat de vaststelling van nationale maatregelen die een richtlijn naar behoren uitvoeren, niet tot gevolg heeft dat de richtlijn niet langer gevolgen heeft, en dat een lidstaat ook na vaststelling van deze maatregelen gehouden blijft daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn te verzekeren. Derhalve kunnen particulieren zich voor de nationale rechter tegenover de staat beroepen op bepalingen van een richtlijn die inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende precies zijn, in alle gevallen waarin de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk verzekerd is, dit wil zeggen niet alleen in geval van niet-uitvoering of onjuiste uitvoering van deze richtlijn, maar ook ingeval de nationale maatregelen die de betrokken richtlijn naar behoren uitvoeren niet zodanig worden toegepast dat het met de richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt (arrest C-62/00, Marks & Spencer, Jur. 2002, p. I-6325 e.v. op p. 6358-6359, ov. 26-27).
Artikel 6 van de Privacyrichtlijn is een bepaling die onvoorwaardelijk en voldoende precies is, nu de inhoud van de bepaling duidelijk is. Hieruit volgt dat [appellante] zich in rechte op deze bepaling kan beroepen.
Het doel van de Wet GBA is dat gegevens in de basisadministratie zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Daarom kunnen de gegevens van een ingeschreven persoon slechts onder omstandigheden en na overtuigend bewijs worden gewijzigd, uitsluitend indien daartoe een door de wet aangewezen geschikt document wordt overgelegd (onder meer uitspraak van 13 oktober 2010 in zaak nr. 201003356/1/H3). Dit doel en de ter uitvoering daarvan in de Wet GBA neergelegde bepalingen zijn in beginsel in overeenstemming te achten met de Privacyrichtlijn, nu uit artikel 6, eerste lid, van die richtlijn onder meer volgt dat de verwerkte persoonsgegevens nauwkeurig dienen te zijn en dat alle redelijke maatregelen dienen te worden getroffen om onnauwkeurige of onvolledige gegevens te corrigeren.
Voor zover [appellante] heeft betoogd dat de registratie in de GBA van uitsluitend haar geboortejaar in strijd is met voormelde richtlijnbepaling, omdat die verwerking onvoldoende is voor identificatie wordt het volgende overwogen. Artikel 6, eerste lid, van de Privacyrichtlijn bevat geen verplichting om persoonsgegevens te verwerken in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren. Indien zodanige verwerking evenwel aan de orde is, dient die verwerking gelet op voormeld artikel toereikend en ter zake dienend te zijn in het licht van het doel ervan.
Dit brengt niet alleen mee dat niet meer persoonsgegevens mogen worden verwerkt dan noodzakelijk is, maar ook dat de verwerkte persoonsgegevens in ieder geval voldoende moeten zijn om het doel waarvoor deze persoonsgegevens worden verwerkt te kunnen bereiken. Nu van [appellante] uitsluitend haar geboortejaar in de GBA is geregistreerd, kan zij zich bij instanties niet met een volledige geboortedatum identificeren. Ter zitting heeft zij echter niet aannemelijk gemaakt dat zij zich aldus bij instanties niet deugdelijk kan identificeren en dientengevolge geen aanspraak kan maken op haar toekomende voorzieningen. Naar ter zitting is gebleken, zijn de problemen die [appellante] als gevolg van haar registratie in de GBA stelt te ondervinden, beperkt tot belemmeringen in het digitale verkeer met instanties. Dat de implicaties daarvan met de toenemende digitalisering van de maatschappij groot kunnen zijn en dat het derhalve wenselijk is om de betrokkenen hierin tegemoet te komen, heeft de wetgever onderkend in de op 6 januari 2014, ter vervanging van de Wet GBA, in werking getreden Wet basisregistratie personen, in welke wet een voorziening is getroffen voor personen van wie geen volledige geboortedatum bekend is. Dit betekent echter niet dat de uitvoering van de in dit geding nog van toepassing zijnde Wet GBA in strijd is met artikel 6, eerste lid, van de Privacyrichtlijn, nu geen grond bestaat voor het oordeel dat de registratie van uitsluitend een geboortejaar als een ontoereikende verwerking van persoonsgegevens moet worden aangemerkt. De rechtbank is derhalve terecht tot het aldus bestreden oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de geboortedatum in strijd is met de artikelen 8 en 14 van het EVRM, aangezien zij door de problemen die zij als gevolg van de registratie in de GBA in het contact met publieke en private instanties ondervindt, zonder dat hiervoor een rechtvaardigingsgrond bestaat, gehinderd wordt in de uitoefening van haar recht om een sociale identiteit uit te oefenen. Ook wordt hierdoor een ongeoorloofd onderscheid gemaakt tussen personen van wie alleen een geboortejaar bekend is en personen die beschikken over een volledige geboortedatum, aldus [appellante]. Zij wijst erop dat akten uit Somalië niet worden geaccepteerd door het college waardoor zij zich nooit met een juiste volledige geboortedatum zal kunnen inschrijven.
4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de afwijzing van het verzoek tot wijziging van de geboortedatum in de GBA niet in strijd is met het recht op eerbiediging van het privéleven, aangezien deze beslissing er niet toe strekt om [appellante] de mogelijkheid te ontnemen zich met een juiste volledige geboortedatum in te schrijven. De oorzaak van de problemen in het contact met publieke en private instanties is niet gelegen in de afwijzing van het verzoek, maar in de omstandigheid dat [appellante] niet op de hoogte is van haar geboortedag en -maand. De stelling van [appellante] dat de afwijzing van het verzoek een discriminatoir karakter heeft, treft geen doel, aangezien niet aannemelijk is gemaakt dat een ongeoorloofd onderscheid tussen gelijke gevallen wordt gemaakt.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
434-805.