ECLI:NL:RVS:2014:928

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201301772/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter inzake de afwijzing van een asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Maastricht, die op 14 februari 2013 een asielaanvraag van een vreemdeling had goedgekeurd. De vreemdeling had op 17 januari 2013 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris had deze aanvraag op 25 januari 2013 afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris ondeugdelijk had gemotiveerd dat Malta, als verantwoordelijk land op basis van de Dublinverordening, voldoende opvang zou bieden aan de vreemdeling. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij aanvoerde dat de voorzieningenrechter niet had onderkend dat de vreemdeling in Malta wel degelijk opvang zou kunnen krijgen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De Afdeling oordeelde dat de voorzieningenrechter ten onrechte had overwogen dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de vreemdeling in Malta opvang zou krijgen. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de leefomstandigheden voor Dublinclaimanten in Malta niet zodanig zijn dat overdracht aan Malta strijdig zou zijn met artikel 3 van het EVRM. De vreemdeling had geen overtuigende argumenten aangedragen die zouden wijzen op een schending van zijn rechten bij overdracht naar Malta.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De staatssecretaris had terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toegepast, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201301772/1/V4.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Maastricht, van 14 februari 2013 in zaken nrs. 13/2557 en 13/2560 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 14 februari 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft op 17 januari 2013 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Niet in geschil is dat Malta op grond van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB 2003 L 050; hierna: de Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van de in Nederland ingediende asielaanvraag.
2. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat ten aanzien van Malta kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, nu gelet op de stukken waarnaar de vreemdeling verwijst, niet valt uit te sluiten dat aan hem in Malta geen opvang zal worden geboden en hij daardoor een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). De staatssecretaris voert daartoe aan dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat uit de stukken waarnaar de vreemdeling verwijst niet volgt dat in Malta in zijn algemeenheid geen opvang wordt geboden aan vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen (hierna: Dublinclaimanten). Voorts volgt uit het rapport van Pro Asyl van mei 2012, getiteld "Malta: Out of System" (hierna: het rapport van Pro Asyl) niet dat alleenstaande mannelijke Dublinclaimanten, zoals de vreemdeling, in Malta geen opvang krijgen. Verder heeft de voorzieningenrechter volgens de staatssecretaris niet onderkend dat uit het rapport van Pro Asyl niet volgt dat de vreemdeling niet bij de Maltese autoriteiten zou kunnen klagen over een mogelijk gebrek aan opvang.
2.1. In haar uitspraak van 7 oktober 2011 in zaak nr. 201005977/1/V3 heeft de Afdeling wat betreft de opvang geoordeeld dat de documenten waarop de vreemdeling zich in die zaak had beroepen onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat de leefomstandigheden waar een vreemdeling in Malta mee te maken kan krijgen van zodanige aard zijn dat op basis daarvan zou moeten worden geconcludeerd dat voor de desbetreffende vreemdeling bij overdracht aan Malta een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3, dan wel 13 van het EVRM. Uit de door de vreemdeling in de onderhavige zaak overgelegde stukken is niet af te leiden dat dit anders is wat betreft de opvang van Dublinclaimanten en voor alleenstaande mannelijke Dublinclaimanten in het bijzonder. Zo vermeldt het rapport van Pro Asyl dat de meerderheid van de alleenstaande mannelijke Dublinclaimanten die is geïnterviewd heeft verklaard dat zij na hun overdracht aan Malta tijdelijk opvang hebben gekregen. De staatssecretaris heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat de redenen waarom de opvang in de in het rapport genoemde gevallen niet is verlengd niet bekend zijn, zodat daaraan reeds daarom geen algemene conclusies kunnen worden verbonden. Verder voert de staatssecretaris terecht aan dat uit het rapport van Pro Asyl niet blijkt dat de vreemdeling niet bij de Maltese autoriteiten zou kunnen klagen over een mogelijk gebrek aan opvang. De voorzieningenrechter heeft derhalve ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat uit de stukken waarnaar de vreemdeling verwijst niet blijkt dat aan hem in Malta geen opvang zal worden geboden.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 25 januari 2013 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
4. De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris ten aanzien van Malta niet kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de asielprocedure in Malta niet voldoet aan het Unierecht en overdracht aan dat land strijdig is met de artikelen 3, 5 en 13 van het EVRM. De vreemdeling voert aan dat asielzoekers in Malta worden geconfronteerd met een gebrek aan beschikbare rechtsbijstand en informatie. Verder voert de vreemdeling aan dat hij vreest in Malta te worden gedetineerd onder slechte omstandigheden.
De vreemdeling verwijst ter ondersteuning van zijn betoog onder meer naar een rapport van het Committee on the Elimination of Racial Discrimination van augustus 2011, getiteld "Consideration of reports submitted by States parties under article 9 of the convention; Concluding observations", een rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe van november 2011, getiteld "Malta: Aufnahmebedingungen für Personen aus dem Asylbereich", een rapport van de International Commission of Jurists van mei 2012, getiteld "Not here to stay", het jaarrapport van Amnesty International over Malta van 2012, een rapport van Human Rights Watch van 1 juli 2012, getiteld "Boat Ride to Detention", verschillende uitspraken van buitenlandse rechters en de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 27 oktober 2010 in de zaak Louled Massoud tegen Malta, nr. 24340/08 en van 23 juli 2013 in de zaak Suso Musa tegen Malta, nr. 42337/12 (beide www.echr.coe.int).
4.1. In voormelde uitspraak van 7 oktober 2011 en in de uitspraken van 7 oktober 2011 in zaak nr. 201001837/1/V3 en van 2 februari 2012 in zaak nr. 201111099/1/V4 heeft de Afdeling overwogen dat, voor zover de door de desbetreffende vreemdelingen overgelegde stukken melding maken van tekortkomingen in de Maltese asielprocedure, geen grond bestaat voor het oordeel dat deze gebreken zodanig zijn dat overdracht strijd oplevert met de artikelen 3 of 13 van het EVRM.
Voorts heeft de Afdeling in voormelde uitspraken van 7 oktober 2011 overwogen dat uit de in die zaken overgelegde stukken niet blijkt dat het daaruit naar voren komende beeld over detentie in Malta ook van toepassing zou zijn op Dublinclaimanten en dat daaruit met name niet blijkt dat Dublinclaimanten bij aankomst in Malta opnieuw worden gedetineerd.
4.2. Voor zover de stukken waarop de vreemdeling zich heeft beroepen nog niet eerder door de Afdeling zijn beoordeeld en zien op de kwaliteit van de asielprocedure in Malta, wijken deze niet zodanig af van de informatie die is ingeroepen in de zaken die hebben geleid tot voormelde uitspraken van 7 oktober 2011 en 2 februari 2012 dat deze aanleiding geven voor een ander oordeel dan in die uitspraken.
Voorts volgt uit de rapporten waarnaar de vreemdeling verwijst evenmin dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Malta, vanwege de enkele omstandigheid dat zij Dublinclaimanten zijn, worden gedetineerd. Uit het rapport van Pro Asyl, waarnaar de vreemdeling met name verwijst, blijkt slechts dat Dublinclaimanten die Malta met valse papieren zijn uitgereisd of die in Malta uit detentie zijn ontsnapt, bij een overdracht aan Malta het risico lopen te worden gedetineerd en door de strafrechter te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf. De vreemdeling heeft niet gesteld dat hij behoort tot een van deze categorieën Dublinclaimanten, zodat niet aannemelijk is dat hij in Malta zal worden gedetineerd. Onder deze omstandigheden staan de twee arresten van het EHRM en de stukken waarnaar de vreemdeling verwijst, voor zover deze zien op de detentieomstandigheden in Malta, niet aan overdacht van de vreemdeling in de weg.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van de vreemdeling aan Malta een situatie zal ontstaan die met artikel 3 van het EVRM strijdig is en de staatssecretaris om die reden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit heeft mogen gaan.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Maastricht, van 14 februari 2013 in zaak nr. 13/2557;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.J.R.R. Brock, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Brock
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
603.