ECLI:NL:RVS:2014:920

Raad van State

Datum uitspraak
10 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201300535/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • S.P.M. Zwinkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en inreisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Bij besluit van 7 december 2012 werd de aanvraag afgewezen en werd de vreemdeling opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, maar de voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond in zijn uitspraak van 4 januari 2013. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 26 juli 2013 een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is ook onderwerp van het hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 10 maart 2014 geoordeeld dat het hoger beroep van de vreemdeling kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat hij geen belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. Dit is gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling.

De Raad van State heeft besloten het beroep tegen het inreisverbod ter behandeling en beslissing naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, te verwijzen. De rechtbank moet de beroepsgronden van de vreemdeling in het hogerberoepschrift beoordelen alsof deze deel uitmaken van zijn beroep tegen het inreisverbod. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 maart 2014.

Uitspraak

201300535/1/V2.
Datum uitspraak: 10 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 4 januari 2013 in zaken nrs. 12/38478 en 12/38479 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2012 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen, geweigerd om hem ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen en hem opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 januari 2013 heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Bij besluit van 26 juli 2013 heeft de staatssecretaris een inreisverbod tegen de vreemdeling uitgevaardigd. Dit besluit is aangehecht.
Het hiertegen door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep heeft de rechtbank doorgezonden naar de Afdeling. Het beroepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Aan het bij besluit van 26 juli 2013 uitgevaardigde inreisverbod zijn de in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedoelde rechtsgevolgen verbonden.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2013 in zaken nrs. 201204559/1/V1 en 201207753/1/V1 volgt dat de vreemdeling geen belang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
2. Het besluit van 26 juli 2013 moet, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, worden geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. Aanleiding bestaat om het van rechtswege gegenereerde beroep inclusief de door de vreemdeling ingediende beroepsgronden krachtens artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb, ter behandeling en beslissing naar de rechtbank te verwijzen. Uit voormelde uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2013 volgt dat de rechtbank hetgeen de vreemdeling in het hogerberoepschrift heeft aangevoerd, moet beoordelen alsof dit deel uitmaakt van zijn beroep tegen het inreisverbod.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. verwijst het beroep tegen het besluit van 26 juli 2013 ter behandeling en beslissing naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Zwinkels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2014
309-681.