ECLI:NL:RVS:2014:906

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
201401236/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B.M. Hent
  • R. van Dijken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 4 februari 2014 een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel gegrond verklaarde. De vreemdeling was op 25 oktober 2013 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. De rechtbank had de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie veroordeeld tot schadevergoeding en proceskosten. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij ook om schadevergoeding vroeg. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en het onderzoek is gesloten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld. In de overwegingen werd vastgesteld dat de grief van de vreemdeling, die zich richtte tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling, gegrond was. De rechtbank had ten onrechte geen punt toegekend voor het verschijnen ter zitting, wat leidde tot een onjuiste vaststelling van de proceskosten. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de kosten van rechtsbijstand en heeft de proceskosten vastgesteld op € 974,00, toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 487,00. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 maart 2014.

Uitspraak

201401236/1/V4.
Datum uitspraak: 7 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 februari 2014 in zaak nr. 13/27607 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2013 is aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 februari 2014 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen de vrijheidsontnemende maatregel ingestelde beroep gegrond verklaard, het verzoek om schadevergoeding toegewezen en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Hetgeen in grief 1 is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
2. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor zover thans van belang, kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, bij de uitspraak vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Ingevolge het derde lid kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken.
3. Grief 2 richt zich tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling door de rechtbank. De vreemdeling betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte geen punt heeft toegekend voor het verschijnen ter zitting.
3.1. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank de proceskosten heeft vastgesteld op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift. Voorts blijkt daaruit dat de rechtbank de zaak van de vreemdeling op 18 november 2013 ter zitting heeft behandeld, alwaar de vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, is verschenen. Anders dan de rechtbank kennelijk van oordeel is, is geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven voor de conclusie dat de door de vreemdeling in verband met het verschijnen ter zitting gemaakte kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Dat de vreemdeling niet is ingegaan op een hangende het beroep door de staatssecretaris gedaan aanbod tot schadevergoeding, terwijl de rechtbank hem uiteindelijk hetzelfde bedrag aan schadevergoeding heeft toegekend, maakt op zichzelf niet dat de vreemdeling daarom geen belang had bij het onderzoek ter zitting. Dit reeds omdat het aanbod van de staatssecretaris tot schadevergoeding slechts betrekking had op een gedeelte van de periode van vrijheidsontneming, terwijl de vreemdeling in beroep de rechtmatigheid over de gehele periode bestreed. De rechtbank heeft mitsdien ten onrechte nagelaten de kosten vast te stellen van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het verschijnen ter zitting. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover deze betreft het vaststellen door de rechtbank van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep en het veroordelen van de staatssecretaris daarin. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling die proceskosten vaststellen op een bedrag van € 974,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de aangevallen uitspraak.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld.
6. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 februari 2014 in zaak nr. 13/27607, voor zover deze betreft het vaststellen door de rechtbank van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep en het veroordelen van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie daarin;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de aangevallen uitspraak;
V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, ambtenaar van staat.
w.g. Hent w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2014
595.