ECLI:NL:RVS:2014:900

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
201307856/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • R. van der Spoel
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 26 juli 2013 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die op 11 februari 2013 het bezwaar van de vreemdeling niet-ontvankelijk had verklaard. De staatssecretaris had in een brief van 19 juli 2012 medegedeeld geen aanleiding te zien om terug te komen van een eerdere beslissing om de vreemdeling geen verblijf toe te staan. De vreemdeling stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de brief van 19 juli 2012 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de brief van 19 juli 2012 wel degelijk een besluit is, omdat deze op rechtsgevolg is gericht. De rechtbank had miskend dat de staatssecretaris niet de juiste procedure had gevolgd en had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De grieven van de vreemdeling slagen, en het hoger beroep wordt gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris wordt gegrond verklaard. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdeling.

Uitspraak

201307856/1/V3
Datum uitspraak: 7 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 juli 2013 in zaak nr. 13/4414 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij brief van 19 juli 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel de vreemdeling medegedeeld geen aanleiding te zien om terug te komen van zijn eerdere beslissing de vreemdeling geen verblijf toe te staan.
Bij besluit van 11 februari 2013 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 juli 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. Bij brief van 26 april 2012 heeft de vreemdeling de koningin (thans en hierna: de koning) verzocht hem een verblijfsvergunning te verlenen. Bij brief van 19 juli 2012 heeft de staatssecretaris deze brief beantwoord en daarin, voor zover thans van belang, de vreemdeling medegedeeld geen aanleiding te zien om terug te komen van zijn eerdere beslissing de vreemdeling geen verblijf toe te staan, welke beslissing in rechte vaststaat.
3. In de grieven klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat de brief van 19 juli 2012 niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Aan dat oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de brief van 26 april 2012 op verzoek van de koning is beantwoord, dat niet in geschil is dat de koning geen bestuursorgaan is en dat met de brief van 26 april 2012 niet is voldaan aan de formaliteiten voor het indienen van een aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Aldus heeft de rechtbank volgens de vreemdeling miskend dat de brief van 19 juli 2012 afkomstig is van de staatssecretaris en dat met de daarin opgenomen weigering terug te komen van een eerder besluit sprake is van een publiekrechtelijke rechtshandeling. Gelet daarop, en nu de staatssecretaris geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid de aanvraag op de voet van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen, is voor de vraag of de brief van 19 juli 2012 als besluit moet worden aangemerkt niet van belang of in dit geval de juiste procedure is gevolgd voor het aanvragen van een nieuwe verblijfsvergunning, aldus de vreemdeling.
3.1. Weliswaar heeft de staatssecretaris de brief van 26 april 2012 op verzoek van de koning beantwoord, maar dat laat onverlet dat hij dat in eigen functie en dus in de hoedanigheid van bevoegd bewindspersoon gedaan heeft. Voorts klaagt de vreemdeling terecht dat de mededeling van de staatssecretaris dat hij geen aanleiding ziet om terug te komen van zijn eerdere beslissing tot afwijzing van een door de vreemdeling ingediende aanvraag om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, op rechtsgevolg is gericht. Derhalve behelst de brief van 19 juli 2012 een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dat de vreemdeling niet de juiste procedure voor het aanvragen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft gevolgd, zoals de rechtbank mede van belang heeft geacht, maakt dat niet anders. Ingeval de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, kan de staatssecretaris immers toepassing geven aan artikel 4:5 van de Awb. De staatssecretaris heeft dit niet gedaan.
De grieven slagen.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 11 februari 2013 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 26 juli 2013 in zaak nr. 13/4414;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 11 februari 2013, kenmerk 9130030321;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 399,00 (zegge: driehonderdnegenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van staat.
voorzitter
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2014
562.