201311408/2/V3.
Datum uitspraak: 3 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) en [de vreemdeling] om het treffen van voorlopige voorzieningen (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 21 november 2013 in zaak nr. 12/30614 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Hierin heeft ook hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Desgevraagd heeft de staatssecretaris op de schriftelijk uiteenzetting van de vreemdeling gereageerd.
Overwegingen
1. Het verzoek van de staatssecretaris heeft geen verdere strekking dan dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep aan de aldus bestreden uitspraak geen gevolg hoeft te geven.
1.1. Gelet op hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd, valt niet uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven. Gelet hierop en nu de schriftelijke uiteenzetting van de vreemdeling geen blijk geeft van bijzondere belangen die er thans toe nopen dat aan de aangevallen uitspraak gevolg wordt gegeven voordat op het hoger beroep is beslist, ziet de voorzitter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
1.2. Het verzoek van de staatssecretaris dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.
2. De vreemdeling heeft de voorzitter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hem gedurende de behandeling van het hoger beroep opvang en verstrekkingen worden geboden. Daartoe heeft hij gewezen op brieven van de staatssecretaris aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 15 en 20 november 2013 en een door het Europees Comité voor Sociale Rechten (hierna: het ECSR) getroffen onmiddellijke maatregel.
2.1. Bij beslissingen van 25 oktober 2013 heeft het ECSR, dat toezicht houdt op het Europees Sociaal Handvest, bij wijze van onmiddellijke maatregel de Nederlandse regering uitgenodigd alle mogelijke maatregelen te nemen ten einde ernstige en onherstelbare schade te voorkomen aan de integriteit van personen die zich in een onmiddellijk gevaar van nood bevinden. In deze beslissingen heeft het ECSR verzoeken tot opschorting van de Koppelingswet in zijn geheel en van bepalingen van de Wet werk en bijstand en de Wet maatschappelijke ondersteuning voor zover het betreft de toegang tot onderdak, voedsel en kleding, afgewezen.
2.2. Voornoemde beslissingen van de ECSR zijn, zoals ook volgt uit regel 36 van de Rules of Committee van het ECSR, gericht tot de Nederlandse regering als betrokken partij. Het is derhalve aan de Nederlandse regering te bezien of, en zo ja, welke maatregelen er genomen moeten worden.
In zijn reactie heeft de staatssecretaris zich, onder verwijzing naar zijn brief van 19 december 2013 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2013-2014, 29 279, nr. 183), op het standpunt gesteld dat een onmiddellijke maatregel van het ECSR niet juridisch bindend is en daaraan geen rechtstreekse aanspraken kunnen worden ontleend. Verder is volgens hem van belang dat een dergelijke maatregel een uitzonderlijk karakter heeft en met de desbetreffende maatregel niet wordt gevraagd om in elke situatie onbeperkt voorzieningen te bieden, omdat anders het handhaven van het koppelingsbeginsel illusoir zou worden.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is er geen grond dit standpunt van de staatssecretaris niet te volgen. Nu zoals hiervoor onder 1.1 is overwogen, niet valt uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven, ziet de voorzitter geen aanleiding om een voorziening, als door de vreemdeling verzocht, te treffen.
2.3. Het verzoek van de vreemdeling dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geen nieuw besluit op het gemaakte bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
II. wijst het verzoek van de vreemdeling af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2014
373-740.