201307385/1/A4.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te De Kiel, gemeente Coevorden,
appellant,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft de staatssecretaris het besluit van 3 september 2012, waarbij aan [partij] een last onder dwangsom is opgelegd, ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bezwaar gemaakt. Daarbij heeft hij de staatssecretaris verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
De staatssecretaris heeft met dat verzoek ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden naar de Afdeling.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2014, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kerssemakers en W. Dijkstra, beiden werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006 L 396; hierna: de Verordening) mag een stof als zodanig of in een preparaat of voorwerp waarvoor in bijlage XVII een beperking is opgenomen, niet worden vervaardigd, in de handel worden gebracht of worden gebruikt, tenzij aan de voorwaarden van die beperking wordt voldaan.
Ingevolge het derde lid kan een lidstaat tot 1 juni 2013 bestaande en strengere met bijlage XVII verband houdende beperkingen van de vervaardiging, het in de handel brengen en het gebruik van een stof handhaven, mits van die beperkingen kennis is gegeven overeenkomstig het Verdrag.
Ingevolge nummer 31, onder 2 en b, van bijlage XVII, mag gecreosoteerd hout voor bijvoorbeeld omheiningen uitsluitend door professionele gebruikers en in industriële toepassingen worden gebruikt.
Onder 3 van dat nummer is bepaald dat het onder 2 en b, van bijlage XVII, bedoelde gecreosoteerd hout niet mag worden gebruikt in parken, tuinen en andere voorzieningen voor recreatie en vrijetijdsbesteding buitenshuis, indien het gevaar bestaat dat dit hout regelmatig met de huid in aanraking komt.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onder e, van het Besluit PAK-houdende coatings en producten milieubeheer (hierna: het Besluit PAK), zoals dit luidde ten tijde van belang, is het verboden om gecreosoteerd hout, ongeacht de samenstelling van het steenkoolteerdestillaat, bedoeld in het eerste lid, in Nederland in te voeren, toe te passen, aan een ander voor de Nederlandse markt ter beschikking te stellen of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden te hebben voor toepassingen in parken, tuinen en andere voorzieningen voor recreatie en vrijetijdsbesteding buitenshuis.
2. Bij besluit van 3 september 2012 heeft de staatssecretaris naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van [appellant] aan [partij] een last onder dwangsom opgelegd. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat [partij] een weideomheining met palen van gecreosoteerd hout heeft laten plaatsen rondom een perceel waarop activiteiten met paarden worden verricht. De staatssecretaris heeft de weideomheining als een voorziening voor recreatie en vrijetijdsbesteding buitenshuis aangeduid en zich op het standpunt gesteld dat door het daarin toegepaste gecreosoteerde hout artikel 9, tweede lid, aanhef en onder e, van het Besluit PAK, zoals dat luidde ten tijde van belang, werd overtreden.
Bij besluit van 26 november 2012, waarbij het bezwaar van [partij] ongegrond is verklaard, heeft de staatssecretaris de opgelegde last onder dwangsom gewijzigd. Daarvoor heeft hij aanleiding gezien, omdat hij onzeker achtte of de in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder e, van het Besluit PAK neergelegde verbodsbepaling, nu die bepaling zoals zij luidde ten tijde van belang strenger was dan hetgeen in bijlage XVII van de Verordening omtrent het gebruik van gecreosoteerd hout in voorzieningen voor recreatie en vrijetijdsbesteding buitenshuis is bepaald, met het oog op artikel 67, derde lid, na 1 juni 2013 in stand zou blijven. Gelet hierop heeft de staatssecretaris in het besluit neergelegd dat wanneer hernieuwde notificatie voor 1 juni 2013 van de in het Besluit PAK neergelegde strengere bepaling uitblijft, hij een nieuw handhavingsbesluit neemt op basis van de dan geldende regelgeving voor toepassing van gecreosoteerd hout.
Nu alleen [partij] beroep tegen het besluit van 26 november 2012 heeft ingesteld en hij dat op 26 juni 2013 heeft ingetrokken, is dit besluit in rechte onaantastbaar.
3. Vast staat dat voor 1 juni 2013 geen hernieuwde notificatie van de in het Besluit PAK neergelegde strengere verbodsbepaling omtrent het gebruik van gecreosoteerd hout heeft plaatsgevonden. Hierin heeft de staatssecretaris aanleiding gezien om een nieuw besluit te nemen, waarbij hij de toepassing van gecreosoteerd hout in de weideomheining rechtstreeks aan de Verordening heeft getoetst. Bij het bestreden besluit van 20 juni 2013 heeft de staatssecretaris het besluit van 3 september 2012 ingetrokken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de toepassing ingevolge de Verordening niet langer verboden is, zodat de grondslag voor de bij het besluit van 3 september 2012 opgelegde dwangsom is komen te vervallen. Volgens de staatssecretaris is de toepassing niet langer verboden, nu het gecreosoteerde hout niet regelmatig met de huid in aanraking komt als bedoeld in nummer 31, onder 3, van bijlage XVII van de Verordening. Voorts heeft de staatssecretaris in aanmerking genomen dat [partij] een professionele gebruiker in de zin van de Verordening is, zodat de toepassing van gecreosoteerd hout in de weideomheining ingevolge de Verordening niet verboden is.
4. [appellant] betoogt dat de staatssecretaris bij het bestreden besluit de toepassing van gecreosoteerd hout ten onrechte niet heeft getoetst aan de daaromtrent in het Besluit PAK neergelegde strengere bepalingen, maar aan de Verordening. Daartoe stelt hij dat het Besluit PAK ten tijde van het bestreden besluit rechtsgeldige werking had, omdat nog geen publicatie van de intrekking van dat Besluit had plaatsgevonden, en dat de overtreding waarop de bij het besluit van 3 september 2012 opgelegde last onder dwangsom is gebaseerd voor 1 juni 2013 is begaan.
4.1. Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Verordening mogen de bestaande en strengere bepalingen omtrent gecreosoteerd hout van het Besluit PAK vanaf 1 juni 2013 wegens het uitblijven van de hernieuwde notificatie niet meer worden gehandhaafd. Dit betekent dat, anders dan waarvan [appellant] uitgaat, ongeacht het feit dat het Besluit PAK eerst bij koninklijk besluit op 6 december 2013 is ingetrokken (Stb. 2013, 557), in besluitvorming vanaf 1 juni 2013 de betreffende bepalingen van het Besluit PAK buiten toepassing dienen te worden gelaten. De staatssecretaris heeft bij zijn besluit van 20 juni 2013 voor de beoordeling van de toepassing van het gecreosoteerde hout in de weideomheining dan ook terecht het toetsingskader van de Verordening gehanteerd. Dat de overtreding waarop de bij het besluit van 3 september 2012 opgelegde last onder dwangsom was gebaseerd, voor 1 juni 2013 is begaan, doet daaraan niet af.
De beroepsgrond faalt.
5. [appellant] betoogt dat de staatssecretaris er in het bestreden besluit ten onrechte vanuit gaat dat de toepassing van het gecreosoteerde hout in de weideomheining niet in strijd met de Verordening is. Daartoe stelt hij dat de op het hout van de weideomheining aangebrachte creosootolie bij wisselende weersomstandigheden te ruiken is, waardoor het gevaar bestaat dat de creosootolie regelmatig met de slijmhuid van de neus, de ademhalingswegen en de longen in aanraking komt. Voorts stelt [appellant] dat [partij] geen professionele gebruiker in de zin van de Verordening is, nu ter plaatse van het perceel van [partij] geen bedrijfsmatige activiteiten worden verricht.
5.1. De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat geen gevaar bestaat dat het gecreosoteerde hout van de weideomheining regelmatig in aanraking met de huid komt, omdat de omheining alleen aan de beide korte zijden grenst aan onverharde openbaar toegankelijke paden en daar is afgeschermd met een ander hekwerk van schrikdraad en beplanting en aan de lange zijden niet grenst aan openbaar toegankelijke ruimtes.
5.2. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het enkele ruiken of inademen van de op het hout aangebrachte creosootolie moet worden aangemerkt als contact van het gecreosoteerde hout met de huid als bedoeld in nummer 31, onder 3, van bijlage XVII van de Verordening. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat, ondanks de afscherming van de weideomheining met een ander hekwerk, beplanting en niet openbaar toegankelijke ruimtes, anderszins gevaar van regelmatig contact van het gecreosoteerde hout met de huid bestaat.
5.3. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat [partij] een professionele gebruiker in de zin van de Verordening is, omdat hij blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel ter plaatse het eenmansbedrijf Konijnenbergen Gangen Paarden Centrum drijft en de weideomheining ten behoeve van dat bedrijf wordt gebruikt. In het kader van de uitoefening van het bedrijf worden paarden getraind en instructies verzorgd. Voorts heeft de staatssecretaris op basis van door [partij] aan hem verstrekte facturen van het bedrijf gesteld dat het bedrijf daadwerkelijk diensten aan derden verleent.
Gelet op de inschrijving van het eenmansbedrijf van [partij] in het handelsregister en daarbij de facturen van dat bedrijf in aanmerking genomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat [partij] geen professionele gebruiker in de zin van de Verordening is. Voor zover [appellant] ter zitting heeft gesteld dat geen diensten aan derden worden verleend en dat de facturen vals zijn, heeft hij dat standpunt niet aannemelijk gemaakt.
5.4. Wat betreft de stelling van [appellant] dat de staatssecretaris heeft miskend dat het gecreosoteerde hout niet in de weideomheining mag worden toegepast omdat hierdoor schade voor de gezondheid en het milieu ontstaat, overweegt de Afdeling dat deze aspecten, gelet op de voorwaarden die de Verordening stelt, buiten het toetsingskader van het bestreden besluit vallen.
5.5. Gezien het vorenoverwogene heeft de staatssecretaris zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de toepassing van gecreosoteerd hout in de weideomheining ingevolge de Verordening sinds 1 juni 2013 niet meer verboden is. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris het besluit van 3 september 2012 niet had mogen intrekken.
De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
457-742.