201307700/1/V1.
Datum uitspraak: 7 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, van 25 juli 2013 in zaken nrs. 12/39704 en 12/39708 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 18 december 2012 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen opnieuw afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.
Bij uitspraak van 25 juli 2013 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Bij onderscheiden besluiten van 29 november 2010 heeft de staatssecretaris de aanvragen van de vreemdelingen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Bij uitspraak van 17 december 2010 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten vernietigd.
Bij onderscheiden besluiten van 25 mei 2011 heeft de staatssecretaris de aanvragen opnieuw afgewezen, waarbij hij de gestelde herkomst van de vreemdelingen uit Azerbeidzjan niet langer geloofwaardig heeft geacht. Bij uitspraak van 17 april 2012 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de staatssecretaris in een situatie als deze, waar hij bepaalde feiten die een vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd aanvankelijk geloofwaardig heeft gevonden en daaraan niet heeft getwijfeld, gehouden is een wijziging van dit standpunt zeer goed te motiveren. De rechtbank heeft in de uitspraak van 17 april 2012 overwogen dat de besluiten van 25 mei 2011 onvoldoende blijk geven van de redenen waarom de staatssecretaris tot een ander inzicht is gekomen.
Bij de thans aan de orde zijnde onderscheiden besluiten van 18 december 2012 heeft de staatssecretaris de aanvragen van de vreemdelingen opnieuw afgewezen, waarbij ter motivering van het aan vreemdeling 2 gerichte besluit is verwezen naar het aan vreemdeling 1 gerichte besluit, nu het asielrelaas van vreemdeling 2 rechtstreeks afhankelijk is van dat van vreemdeling 1.
3. De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij een gewijzigd standpunt heeft ingenomen over de aanvankelijk geloofwaardig geachte herkomst van de vreemdelingen. Hiertoe voert hij aan dat hij in het besluit van 18 december 2012, gericht aan vreemdeling 1, heeft gemotiveerd op grond van welke informatie hij is teruggekomen van zijn eerdere oordeel en in hoeverre de verklaringen van vreemdeling 1 tijdens het aanvullend gehoor van 17 juli 2012 hierin een rol hebben gespeeld. Voorts voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij bij de totstandkoming van voormeld besluit een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd. Van vreemdelingen kan worden verlangd dat zij hun verklaringen, waaronder de door hen gestelde herkomst, aannemelijk maken.
3.1. Uit de uitspraak van 27 juli 2005 in zaak nr. 200501889/1 volgt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het de staatssecretaris niet vrijstond om bij het nemen van een nieuw besluit na de uitspraak van de rechtbank van 17 april 2012 vreemdeling 1 aanvullend te horen. De staatssecretaris heeft zich mede op basis van het aanvullend gehoor in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geconstateerde tegenstrijdigheden en lacunes in de kennis van vreemdeling 1 ten aanzien van haar gestelde herkomstomgeving van dien aard zijn en de gestelde taalsituatie in haar gezin dermate bevreemdingwekkend is dat de gestelde herkomst en daarmee ook het asielrelaas van de vreemdelingen ongeloofwaardig is.
De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 18 december 2012 alsnog ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Assen, van 25 juli 2013 in zaken nrs. 12/39704 en12/39708;
III. verklaart de in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2014
392.