201307318/1/A2.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 16 juli 2013 in zaak nr. 13/2719 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, voorheen: de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2012 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellante] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft de staatssecretaris het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.J. Kooiman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] is een kweker van Afrikaanse meerval. Zij heeft de staatssecretaris verzocht om vergoeding van schade, beweerdelijk veroorzaakt door diens in rechte vaststaande besluiten van 30 november 2004 en 26 november 2008, waarbij hij aan de stichting Stichting Aquacultuur Zuid-Oost Nederland subsidie heeft verleend voor het project ‘Duurzame kweek en verwerking van Tilapia in de Peel’ en die subsidie heeft vastgesteld (hierna: de subsidiebesluiten). Volgens haar is de stichting in 2007/2008, na afloop van de subsidieperiode, geheel omgeschakeld van de kweek en verwerking van tilapia naar de kweek en verwerking van claresse, zijnde een meervalsoort. Voor de kweek en verwerking van claresse wordt gebruik gemaakt van de voorzieningen en de infrastructuur die de stichting heeft verworven met de subsidiegelden. Hierdoor kan de stichting volgens [appellante] de claresse goedkoper aanbieden dan de Afrikaanse meerval, zodat de concurrentieverhouding tussen de stichting en haar sterk is beïnvloed. Met een productie van 2.500 tot 3.000 ton claresse per jaar heeft de stichting zich een belangrijke positie verschaft op de meervalmarkt en die markt grotendeels overgenomen. Als gevolg daarvan lijdt zij schade en heeft zij schade geleden in de vorm van omzetderving, aldus [appellante]. Zij heeft als schadeperiode de jaren 2008-2018 aangemerkt.
2. De staatssecretaris heeft aan de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar omzetdaling en de subsidiebesluiten een causaal verband bestaat.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte is gevolgd in dat standpunt. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat er redelijkerwijs geen andere oorzaak mogelijk is voor haar omzetdaling dan de claresseproductie door de stichting. De rechtbank heeft ten onrechte van belang geacht dat de subsidie is verleend voor de kweek van tilapia en niet voor de kweek van claresse. Zonder subsidie had de stichting geen tilapiakwekerij kunnen opzetten en die derhalve ook niet eenvoudig kunnen omzetten naar een claressekwekerij, aldus [appellante].
3.1. Het verzoek om nadeelcompensatie is gebaseerd op het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten (hierna: het égalité-beginsel). Nog daargelaten of het égalité-beginsel in een geval als het onderhavige grondslag kan vormen voor het verzoek, wordt als volgt overwogen.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellante] vanaf 2008 schade heeft geleden in de vorm van omzetderving. Indien en voor zover die omzetderving het gevolg is van de kweek van claresse door de stichting is de Afdeling echter met de rechtbank van oordeel dat tussen die omzetderving enerzijds en de subsidiebesluiten anderzijds een te ver verwijderd verband bestaat.
Daartoe wordt in aanmerking genomen dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, de subsidiebesluiten zien op de kweek van tilapia en niet op de kweek van claresse. De stichting heeft er zelf voor gekozen om na afloop van het project, waarvoor subsidie was verleend, niet langer tilapia maar claresse te kweken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een dergelijke beslissing zich aan de invloedssfeer van de staatssecretaris onttrekt en dat de gestelde omstandigheid dat de stichting de tilapiakwekerij zonder noemenswaardige investeringen heeft kunnen omzetten naar een claressekwekerij hooguit een onbedoeld neveneffect van de subsidiebesluiten is. De gestelde omzetderving staat derhalve niet in een zodanig nauw verband met de subsidiebesluiten, dat deze het college, mede gezien de aarde van de aansprakelijkheid en van de schade, als een rechtstreeks gevolg van die besluiten kan worden toegerekend.
Het betoog faalt.
4. Gelet hierop, behoeven de overige gronden van [appellante] geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Vries-Biharie
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
611.