201307134/1/R4.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Dordrecht,
en
de raad van de gemeente Dordrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dordtse Kil" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2014, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door C.W.M. Berendsen, werkzaam bij het Servicecentrum Drechtsteden, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Topaas Investments B.V., vertegenwoordigd door G.J.A. van Sorge, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een plan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan biedt een actueel juridisch-planologisch kader voor het gebied de Dordtse Kil.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan voor zover daarbij het bouwvlak in aansluiting op het perceel Carneool 146 te Dordrecht in noordelijke richting is vergroot. Hiermee wordt volgens hem ten onrechte bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt aan de achterzijde van zijn woning aan de [locatie] te Dordrecht. Deze gronden worden thans gebruikt als speelterrein voor kinderen. [appellant] vreest als gevolg van voornoemde bebouwingsmogelijkheden een verslechtering van zijn uitzicht, een vermindering van zonuren en een waardedaling van zijn woning. Volgens hem is bij de koop van zijn woning door de makelaar toegezegd dat geen bebouwing van de gronden aan de achterzijde van zijn woning zou plaatsvinden.
[appellant] betoogt dat het bestaande bedrijventerrein slechts voor een derde is bebouwd en hier derhalve voldoende ruimte aanwezig is voor bedrijfsbebouwing.
3.1. Het perceel Carneool 146 en de gronden in aansluiting hierop hebben de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "bouwvlak".
Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub a, van de planregels is bouwen uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak".
Ingevolge lid 4.2, onder 4.2.2, sub e, bedraagt de bouwhoogte ten hoogste de in de verbeelding aangegeven hoogtemaat.
3.2. In het vorige bestemmingsplan "Dordtse Kil III" uit 1999 had het perceel Carneool 146 en de gronden in aansluiting hierop de bestemming "Gemengde doeleinden". Binnen deze bestemming stond op de plankaart een maximale bouwhoogte van 9 m aangegeven.
De afstand van de in het plan voorziene bedrijfsbebouwing tot de woning van [appellant] bedraagt ongeveer 18 m. Gelet op artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub e, van de planregels, in samenhang bezien met de verbeelding, bedraagt de bouwhoogte van voornoemde bedrijfsbebouwing ten hoogste 9 m.
3.3. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij zich op basis van een schouw ter plaatse, gezien de hoogte van de door het plan mogelijk gemaakte bebouwing achter het perceel van [appellant] en de afstand van deze bebouwing tot zijn woning, op het standpunt heeft gesteld dat als gevolg van het plan niet behoeft te worden gevreesd voor een onevenredige vermindering van het aantal zonuren. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Niet in geschil is dat het plan een zekere aantasting van het huidige uitzicht vanuit de woning van [appellant] met zich brengt. In aanmerking genomen dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat en evenmin aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad had moeten inzien dat het plan leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bezonning ter plaatse, biedt hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare verslechtering van zijn woon- en leefklimaat. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor de verwachting dat een eventuele waardevermindering van de woning van [appellant] zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
3.4. Voor zover [appellant] betoogt dat de desbetreffende bedrijfsbebouwing op het nabijgelegen bedrijventerrein dient te worden gerealiseerd, heeft de eigenaar van de gronden ter zitting bevestigd dat zij concrete plannen heeft om de reeds bestaande bedrijfsbebouwing ter plaatse uit te breiden. Gelet hierop behoefde de raad in redelijkheid niet te bezien of een eventuele verplaatsing van deze uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing naar het nabijgelegen bedrijventerrein mogelijk was.
3.5. Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan niet in bouwmogelijkheden aan de achterzijde van zijn woning zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
375-690.