201305636/1/A1.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, van 16 mei 2013 in zaak nr. 13/206 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (thans: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft het CBR geweigerd voor [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van categorie B af te geven.
Bij besluit van 17 december 2012 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2014, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 97 van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijsregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder a, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 104, eerste lid, kan de aanvrager van een verklaring van geschiktheid, indien hij een mededeling heeft ontvangen dat geen verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister wordt geregistreerd, binnen vier weken na ontvangst daarvan het CBR verzoeken een of meer artsen aan te wijzen voor een keuring of herkeuring op zijn eigen kosten.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000, zoals dat luidde ten tijde van belang, (hierna: de Regeling), wordt daarin verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A, B en B+E;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, C+E, C1+E, D, D1, D+E en D1+E.
Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Ingevolge paragraaf 10.1, getiteld ‘Inleiding’, van hoofdstuk 10, getiteld ‘Geneesmiddelen’, van de bijlage bij de Regeling (hierna: de bijlage) is het voor de beoordeling van de geschiktheid ook van belang in hoeverre de aanvrager gebruik maakt van geneesmiddelen die de rijvaardigheid negatief kunnen beïnvloeden. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat bepaalde geneesmiddelen een ongewenste nadelige invloed hebben op de rijvaardigheid. Dit geldt vooral voor geneesmiddelen die een dempende of stimulerende werking hebben op het centrale zenuwstelsel, maar ook voor geneesmiddelen die als bijwerking duizeligheid, plotselinge slaapaanvallen of wazig zien, hebben. Wanneer in dit hoofdstuk sprake is van geneesmiddelen met geen of weinig negatieve invloed (categorie I), licht tot matig negatieve invloed (categorie II) of een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed (categorie III) op de rijvaardigheid, dan wordt daarmee verwezen naar de internationaal aanvaarde indeling (ICADTS-classificatie) van rijgevaarlijke geneesmiddelen in de categorieën I tot en met III. Een geneesmiddel in categorie I heeft geen of weinig negatieve invloed en het vergelijkbaar bloedalcoholgehalte is minder dan 0,5 promille. Een geneesmiddel in categorie II heeft licht tot matig negatieve invloed en het vergelijkbaar bloedalcoholgehalte is 0,5 tot 0,8 promille. Een geneesmiddel in categorie III heeft ernstige of potentieel gevaarlijke invloed en het vergelijkbaar bloedalcoholgehalte is meer dan 0,8 promille. Geneesmiddelen dienen te worden beoordeeld aan de hand van de aandoening waarvoor zij worden voorgeschreven. Eenzelfde middel kan bijvoorbeeld voor de behandeling van een depressie in een andere categorie vallen dan voor neuropathische pijn. Onder andere door een lagere dosering. Bij de beoordeling van de geschiktheid is tevens van belang of er meerdere geneesmiddelen met een negatieve invloed op de rijvaardigheid worden gebruikt. Ten slotte is het zo dat de aandoening waarvoor het middel wordt voorgeschreven vaak een meer wezenlijk probleem voor de geschiktheid vormt dan het middel zelf. Bij de beoordeling van de geschiktheid zal de betreffende paragraaf over de aandoening daarom moeten worden meegenomen.
Ingevolge paragraaf 5 "Hypnotica, sedative, anxiolytica" van hoofdstuk 10 "Geneesmiddelen" van de bijlage zijn personen die benzodiazepinen gebruiken met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid (categorie III) ongeschikt. Personen die - in een therapeutische dosis- benzodiazepinen gebruiken die geen tot matig negatieve invloed hebben op de rijvaardigheid (categorie I en II), kunnen geschikt worden verklaard. Voor middelen uit categorie II geldt dat er bij chronisch gebruik een week na de start van de behandeling ongeschiktheid is.
2. [appellant] heeft op 7 februari 2012 bij het CBR een verklaring van geschiktheid aangevraagd. Naar aanleiding van de door [appellant] ingediende eigen verklaring heeft het CBR hem bij brief van 15 juni 2012 een onderzoek naar geschiktheid opgelegd en hem verwezen naar een medisch specialist voor nader onderzoek. In het medisch rapport van T.S. van der Veer van 23 juli 2012 staat dat zij naar aanleiding van een medisch onderzoek op 9 juli 2012 het CBR heeft geadviseerd [appellant] ongeschikt te achten voor de rijbewijzen van groep 1 en 2 als bedoeld in artikel 1 van de Regeling.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR ten onrechte heeft geweigerd ten behoeve van hem een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van categorie B af te geven. In dit kader voert hij aan dat het CBR eerder wel een verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister heeft geregistreerd, terwijl zijn medicijngebruik onveranderd is gebleven.
3.1. Zoals de Afdeling eerder bij onder meer haar uitspraak van 9 mei 2012 in zaak nr. 201107388/1/A3 heeft overwogen, volgt uit het bepaalde in paragraaf 10.5 van de bijlage in combinatie met het bepaalde in paragraaf 10.1 van de bijlage, dat gebruik van een benzodiazepine, die blijkens de internationaal aanvaarde indeling van rijgevaarlijke medicijnen (de ICADTS-classificatie) is ingedeeld in categorie III, leidt tot ongeschiktheid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer haar uitspraak van 4 juli 2007 in zaak nr. 200700365/1 is de bijlage een algemeen verbindend voorschrift en is het CBR niet bevoegd hiervan af te wijken. [appellant] heeft in de aanvraag voor een verklaring van geschiktheid van 7 februari 2012 vermeld dat hij medicijnen gebruikt die volgens de bijsluiter de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden. Blijkens het rapport van 23 juli 2012 heeft [appellant] in een telefoongesprek met T.S. van der Veer verklaard dat hij soms Diazepam en af en toe Lorezapan gebruikt. Vaststaat dat [appellant] deze middelen ten tijde van het medisch onderzoek op 9 juli 2012, hoewel in beperktere mate dan voorheen, gebruikte. In dit verband wijst de Afdeling nog op het aanvullend bericht d.d. 28 september 2012 van T.S. van der Veer. Vaststaat voorts dat Diazepam en Lorezapan benzodiazepinen zijn en behoren tot categorie III als bedoeld in paragraaf 10.5. De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor het CBR geen mogelijkheid bestaat in gevallen van gebruik van een medicijn behorende tot categorie III, anders te oordelen dan de verklaring van geschiktheid te weigeren. Dat [appellant], zoals hij ter zitting heeft toegelicht, is gestopt met het gebruiken van deze middelen, leidt niet tot een ander oordeel. Het moment van het medisch onderzoek op 9 juli 2012 was voor de beoordeling, of [appellant] gebruik maakt van middelen die leiden tot ongeschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig van categorie B, maatgevend. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het CBR gehouden was een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van categorie B te verlenen, omdat hem die eerder onder dezelfde omstandigheden ook is verleend, wordt overwogen dat dit gelet op de gebondenheid van het CBR aan de regelgeving geen reden vormt een verklaring van geschiktheid aan [appellant] te verlenen. De rechtbank heeft dit onderkend.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
270-789.