201306308/1/A3.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 juli 2013 in zaak nr. 13/1318 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft de korpsbeheerder van de voormalige Regiopolitie Drenthe (thans: de korpschef) een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen doch de informatie op grond van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) verstrekt, voor zover hij nog over de gevraagde gegevens beschikte.
Bij besluit van 7 januari 2013 heeft de korpschef het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
Ingevolge het derde lid behoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg wordt onder politiegegeven verstaan elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt.
Ingevolge artikel 25, eerste lid, deelt de verantwoordelijke een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan.
2. Bij het besluit van 23 oktober 2012 heeft de korpsbeheerder zich op het standpunt gesteld dat het verzoek van [appellant] om informatie niet onder de Wob maar uitsluitend onder de Wpg valt, omdat het politiegegevens betreft en de gevraagde informatie herleidbaar is tot een geïdentificeerde natuurlijke persoon. De korpsbeheerder heeft het Wob-verzoek afgewezen, maar de aanwezige politiegegevens ter beschikking gesteld en verder verwezen naar het Boete Volg Servicesysteem op de website www.mijnpolitiebureau.nl. In bezwaar heeft de korpschef dit besluit gehandhaafd. Volgens de korpschef heeft [appellant] alle gevraagde documenten ontvangen.
3. In de uitspraak van 9 juli 2013 heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] in zijn belangen is geschaad door de verstrekking van de gevraagde informatie op grond van de Wpg in plaats van op grond van de Wob. Hoewel het rechtsgevolg van openbaarmaking op grond van de Wob een ander is dan het geven van inzage op grond van de Wpg, heeft [appellant] volgens de rechtbank geen belang bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep, aangezien de gevraagde stukken hem ongeclausuleerd zijn verstrekt en hij deze naar eigen inzicht kan gebruiken en desgewenst openbaar kan maken, zoals ter zitting door de korpschef is aangegeven, aldus de rechtbank.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij belang heeft bij het beroep en zijn beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens hem doet de verstrekking van de stukken op grond van de Wpg er niet aan af dat zijn aanvraag op grond van de Wob is afgewezen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de stukken ongeclausuleerd zijn verstrekt, nu de stukken op grondslag van de Wpg zijn verstrekt en derhalve niet zijn openbaargemaakt, aldus [appellant]. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het begrip politiegegeven restrictief dient te worden uitgelegd.
4.1. Niet bestreden is dat de gevraagde gegevens, voor zover aanwezig, door de korpsbeheerder aan [appellant] zijn verstrekt. Nu er geen beperkingen zijn opgelegd met betrekking tot de aan hem verstrekte stukken en hij deze derhalve naar eigen inzicht kan gebruiken en desgewenst openbaar kan maken, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de stukken ongeclausuleerd aan [appellant] zijn verstrekt. Het verschil in rechtsgevolg tussen openbaarmaking ingevolge de Wob en verstrekking ingevolge de Wpg levert daarom voor [appellant] geen concreet, actueel, individueel belang op. [appellant] heeft bereikt wat hij nastreefde met zijn ten behoeve van de motivering van zijn administratief beroep tegen een boetebeschikking ingediende verzoek. Derhalve valt niet in te zien welk belang [appellant] nog had bij een inhoudelijk beoordeling door de rechtbank over de grondslag waarop de informatie is verstrekt. Hieruit volgt dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat niet is gebleken dat [appellant] in zijn belangen is geschaad door de gevraagde informatie op grond van de Wpg in plaats van op grond van de Wob aan hem te verstrekken. De rechtbank heeft terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard, nu [appellant] geen belang had bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Gelet hierop is de rechtbank terecht niet toegekomen aan het betoog van [appellant] dat het begrip politiegegeven restrictief dient te worden uitgelegd.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
176-805.