ECLI:NL:RVS:2014:860

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
12 maart 2014
Zaaknummer
201306523/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Stadsstrand Oog in Al vastgesteld door de gemeente Utrecht

Op 12 maart 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen een appellant, wonend te Utrecht, en de raad van de gemeente Utrecht. De zaak betreft het bestemmingsplan "Stadsstrand, Oog in Al", dat op 30 mei 2013 door de raad is vastgesteld. De appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat hij van mening is dat het plan niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, ondanks de afstand van meer dan 300 meter tussen zijn woning en het plangebied.

De Afdeling heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de appellant mogelijk effecten van het plan kan ondervinden, zoals een toename van verkeersbewegingen en geluidoverlast. De raad heeft in zijn verweerschrift betoogd dat het plan uitvoerbaar is, ondanks dat er ten tijde van het beroep geen exploitant bekend was voor de horecavoorziening. De Afdeling heeft geoordeeld dat de aanwezigheid van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de appellant en de gemeente niet evident in de weg staat aan de uitvoering van het plan.

De appellant heeft ook betoogd dat het plan niet in overeenstemming is met een door de raad aangenomen motie en dat er onvoldoende draagvlak is voor het plan. De Afdeling heeft echter vastgesteld dat de motie niet uitsluit dat er een horecavestiging kan worden geëxploiteerd en dat de raad voldoende onderzoek heeft gedaan naar de reacties van de bewoners. De Afdeling heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid tot de vaststelling van het bestemmingsplan heeft kunnen komen en dat het plan niet in strijd is met de wet.

Uitspraak

201306523/1/R2.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
en
de raad van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Stadsstrand, Oog in Al" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Vliet en mr. W.C.F. van Gelder, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende].
Overwegingen
Toetsingskader en planbeschrijving
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in de bouw van een horecagelegenheid met een terras, waarbij de buitenruimte kan worden ingericht als stadsstrand.
Ontvankelijkheid
3. De raad betwist de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant] nu de afstand van het plangebied tot zijn woning ruim 300 meter bedraagt.
4. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
5. De Afdeling is van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat [appellant] als gevolg van het plan effecten zal ondervinden in de vorm van een toename van het aantal verkeersbewegingen dan wel geluidoverlast. Gelet hierop is het beroep van [appellant] naar het oordeel van de Afdeling ontvankelijk.
Uitvoerbaarheid
6. [appellant] voert aan dat ten tijde van het instellen van het beroep tegen het plan nog geen exploitant bekend was voor de horecavoorziening, zodat volgens hem twijfelachtig is of het plan uitvoerbaar is.
Voorts wijst [appellant] erop dat hij in 2008 een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente heeft gesloten ertoe strekkende dat de exploitatie van de horecavoorziening in 2011 zou worden beëindigd en beëindigd zou blijven. De overeenkomst staat volgens [appellant] dan ook in de weg aan het plan. In dat verband wijst [appellant] er voorts op dat in de financiële paragraaf van de plantoelichting geen rekening is gehouden met de boeteclausule die in de overeenkomst is opgenomen.
7. Ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vastgesteld. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat, onverminderd de verlengingsmogelijkheid voor de raad die is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, van de Wro. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar zullen worden verwezenlijkt. Met de stelling van [appellant] dat ten tijde van het instellen van het beroep tegen het plan nog niet bekend was wie de horecavestiging zou gaan exploiteren, acht de Afdeling onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de bestemming "Horeca" in het plan niet binnen de planperiode van 10 jaar zal worden verwezenlijkt. Daarbij betrekt de Afdeling dat indien de inmiddels bekende exploitant de horecagelegenheid niet zou kunnen exploiteren, niet vast staat dat geen andere exploitant zich binnen de planperiode zal aandienen.
8. Onder verwijzing naar de uitspraak van 31 oktober 2012 in zaak nr. 201103853/1/R2 overweegt de Afdeling, dat in het kader van een bestemmingsplanprocedure ter beoordeling staat of een plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en niet in strijd is met het recht. Voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, is slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. De aanwezigheid van zakelijke rechten is in beginsel niet doorslaggevend. Dit is slechts anders indien evident is dat deze aanwezigheid aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode in de weg staat en tevens vaststaat dat niet binnen de planperiode tot opheffing van het zakelijk recht zal worden overgegaan.
Tussen de gemeente Utrecht, [appellant] en de exploitant is op 5 augustus 2008 een overeenkomst gesloten. In de overeenkomst is bepaald dat de ondernemer het gebruik en de exploitatie van het stadsstrand, inclusief de daarop aanwezige horecagelegenheid uiterlijk 30 september 2011 beëindigt, het stadsstrand binnen een jaar zal hebben ontruimd en in de oorspronkelijke toestand zal hebben teruggebracht. Voorts is in de overeenkomst een clausule opgenomen waarin is opgenomen dat de gemeente niet als privaatrechtelijke partij kan contracteren over haar toekomende publiekrechtelijke bevoegdheden en verplichtingen, zoals op het gebied van de Wro. Reeds om die reden is de Afdeling van oordeel dat de overeenkomst niet leidt tot een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verwezenlijking van het plan binnen de planperiode in de weg staat. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan niet financieel uitvoerbaar is omdat geen rekening is gehouden met de in de overeenkomst opgenomen boeteclausule.
Motie
9. Het plan is volgens [appellant] niet in overeenstemming met een door de raad aangenomen motie, nu de motie betrekking had op het realiseren van een stadsstrand, terwijl het plan voorziet in een permanente horecavestiging.
10. Op 2 februari 2012 heeft de raad een motie aangenomen waarin het college wordt opgedragen om de raad een voorstel voor te leggen tot vaststelling van (een wijziging van) het bestemmingsplan ten behoeve van de exploitatie van een stadsstrand op de plaats in de ARK-zone. Voor het oordeel dat het plan wat betreft de voorziene horecagelegenheid niet in overeenstemming is met de motie van 2 februari 2012, vindt de Afdeling in hetgeen door [appellant] is aangevoerd geen steun. In de motie wordt gesproken over de exploitatie van een stadsstrand, zonder dat is omschreven wat hieronder dient te worden verstaan. Uit de tekst noch de strekking van de motie valt af te leiden dat daarbij geen horecavestiging mag worden geëxploiteerd.
Term stadsstrand, draagvlak en behoefte
11. [appellant] betoogt dat de term stadsstrand in de naam van het plan een onjuist beeld schetst van hetgeen het plan ten doel heeft, te weten de vestiging van een horecagelegenheid. Van een stadsstrand zal ter plaatse volgens hem nimmer sprake kunnen zijn, reeds omdat niet in het water mag worden gezwommen. [appellant] heeft voorts twijfels bij het veronderstelde draagvlak voor het plan, waartoe door de raad wordt verwezen naar 4000 ingediende petities. Onduidelijk is wie deze petities hebben ondertekend. Op grond van deze petities zijn de 39 ingediende inspraakreacties van bewoners volgens [appellant] zonder deugdelijke motivering afgedaan. Ook heeft volgens hem geen fatsoenlijk overleg met de bewoners plaatsgevonden. Volgens [appellant] bestaat ook geen behoefte aan een stadsstrand nu bij de Haarrijnse Plassen reeds een stadsstrand aanwezig is. Ook is niet inzichtelijk gemaakt waarom een tweede stadsstrand juist in de wijk Oog in Al zou moeten komen. Aan het plan ligt geen behoefteonderzoek ten grondslag waaruit deze behoefte naar voren komt, aldus [appellant]. De stelling van de raad dat dit strand voorziet in een andere recreatieve behoefte is volgens [appellant] niet nader onderbouwd. Volgens hem is het plan uitsluitend ingegeven door de wens van de huidige exploitant om zijn bedrijfsactiviteiten ter plaatse te kunnen voortzetten.
12. De raad stelt dat naar aanleiding van de ingekomen reacties op de petities en de reacties van tegenstanders, een afweging is gemaakt die heeft geleid tot het opstellen van het plan. Voorts stelt de raad dat, anders dan bij de Haarrijnse Plassen, sprake is van een horecagelegenheid in de vorm van een restaurant, waarbij het buitenterrein kan worden ingericht als strand.
13. In de plantoelichting staat dat met het plan is beoogd de bouw en aanleg van een strandpaviljoen met een kunstmatig zandstrand met terras mogelijk te maken. Daargelaten de vraag of de aanduiding stadsstrand recht doet aan hetgeen het plan mogelijk maakt, wordt overwogen dat in deze omstandigheid geen grond kan zijn gelegen voor vernietiging van het plan. Doorslaggevend in dit verband is hetgeen het plan op grond van de verbeelding in samenhang met de planregels toestaat.
14. Uit de op 2 februari 2013 aangenomen motie door de raad blijkt dat het aantal reacties op de petitie (mede) aanleiding is geweest om de planprocedure op te starten. De vraag of deze reacties representatief zijn voor het door de raad veronderstelde draagvlak, kan niet leiden tot vernietiging van het plan. De raad is immers ook bevoegd om ambtshalve tot het opstarten van de planprocedure te besluiten. Voorts wordt overwogen dat de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van het ontwerpplan. Het betoog van [appellant] dat inspraakreacties van omwonenden zonder deugdelijke motivering zijn afgedaan, kan derhalve evenmin leiden tot de vernietiging van het plan.
15. De stelling van de raad dat geen sprake is van een stadsstrand zoals deze aan de Haarrijnse Plassen aanwezig is, omdat ter plaatse niet kan en mag worden gezwommen en met het plan primair beoogd is te voorzien in een recreatieve voorziening in de vorm van een ontmoetingsplek met horeca, acht de Afdeling niet onredelijk. In zoverre heeft de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet voorziet in een vergelijkbare behoefte als ter plaatse van het stadsstrand aan de Haarrijnse Plassen. Het betoog van [appellant] dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de vraag of aan een tweede stadsstrand behoefte is alsmede waarom een stadsstrand juist in de wijk Oog in Al zou moeten worden gerealiseerd, kan om die reden evenmin slagen.
Evenementen en stemgeluid
16. Voorts is volgens [appellant] niet inzichtelijk hoe de toegekende horecabestemming zich verhoudt tot de omliggende woonfunctie. Volgens hem is het stemgeluid van bezoekers te laag ingeschat omdat er ten onrechte van is uitgegaan dat de meeste bezoekers overdag in plaats van in de avond aanwezig zullen zijn. In het verleden hebben meermaals (grootschalige) evenementen plaatsgevonden die aanzienlijke (geluids)overlast veroorzaakten. [appellant] ziet in de toegekende bestemming en de planregels geen grond om dergelijke evenementen te kunnen verbieden.
Volgens [appellant] is in het akoestisch onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het plan, uitgegaan van onjuiste uitgangspunten, waardoor onduidelijk is of ter plaatse van zijn woning wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden. De raad gaat er in het onderzoek ten onrechte vanuit dat na 23.00 uur geen activiteiten meer plaatsvinden, terwijl het plan noch het horecabeleid van de gemeente Utrecht hieraan in de weg staan.
In het akoestisch onderzoek wordt geconcludeerd dat uitgaande van een stenen pand de voorkeursgrenswaarde van 45 dB(A) ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning aan de Kanaalweg 197, wordt overschreden. Ten onrechte heeft de raad naar aanleiding van deze uitkomst geen maatregelen in het plan getroffen. Voorts is volgens [appellant] niet aannemelijk dat ramen en deuren gesloten zullen zijn. [appellant] concludeert dat ter plaatse van zijn woning sprake zal zijn van een geluidbelasting van 55 dB(A).
17. De raad stelt dat binnen de bestemming "Horeca" één horecavestiging in de categorie D1 of D2 van de Lijst van horeca-activiteiten is toegestaan, waar feesten en partijen niet zijn toegestaan. Voorts zal in de horecavergunning de sluitingstijd worden vastgelegd, ofwel het afspelen van muziek na 23.00 uur worden verboden.
18. Aan het plandeel ter plaatse van de voorziene horecavestiging is de bestemming "Horeca" toegekend.
Op grond van artikel 4, lid 4.1, van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor:
a. één horecavestiging in categorie D1 of D2 van de bij deze regels behorende Lijst van Horeca-activiteiten;
b. de bij de bestemming behorende buitenruimte, strand, verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, fietsstallingsplaatsen, tuinen, erven en terreinen.
Op grond van lid 4.6, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van de ruimte buiten de bebouwing ten behoeve van muziek die wordt versterkt door middel van een geluidsinstallatie.
Op grond van de Lijst Horeca-activiteiten betreft een horeca-inrichting in categorie D1 een restaurant, bistro en een crêperie. Een horeca-inrichting in categorie D2 betreft een lunchroom, konditorei, een koffie-/theehuis en een ijssalon. Blijkens de toelichting op de Lijst Horeca-activiteiten is de zwaarste categorie (wat betreft invloed op het woon- en leefklimaat) maatgevend. Dat betreft in dit geval categorie D1. In de toelichting op deze categorie staat dat het gaat om een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken.
19. De Afdeling stelt vast dat het houden van (grootschalige) evenementen op grond van artikel 4, van de planregels, in samenhang met de Lijst Horeca-activiteiten ter plaatse niet is toegestaan. Gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en dansevenementen zijn blijkens de Lijst Horeca-activiteiten toegestaan ter plaatse van horeca-inrichtingen in categorie A.
20. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroep toegespitst op de geluidoverlast als gevolg van het gebruik van het terras. Op grond van artikel 4, lid 4.6, van de planregels, is het niet toegestaan buiten de bebouwing door middel van een geluidsinstallatie muziek ten gehore te brengen. Ten aanzien van het stemgeluid van bezoekers op het terras, wordt overwogen dat op grond van artikel 2.18, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, bij het bepalen van de geluidniveaus het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing blijft. Dat laat evenwel onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat vanwege de geluidsbelasting ter plaatse van een woning betekenis toekomt aan alle relevante geluidsbronnen, derhalve ook het stemgeluid van bezoekers op het terras.
Bij de vaststelling van het plan is akoestisch onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek Industrielawaai, Stadsstrand Oog in Al", van 4 oktober 2012 (hierna: het akoestisch onderzoek). In het akoestisch onderzoek zijn onder meer de effecten van het stemgeluid onderzocht. Voor de berekening is uitgegaan van 100 bezoekers tussen 19.00 uur en 20.00 uur en van 50 bezoekers tussen 20.00 uur en 23.00 uur. Ter plaatse van de Cervanteslaan, waar [appellant] woont, zal de hoogste geluidbelasting 21,4 dB(A) in de dagperiode en 20,1 dB(A) in de avondperiode bedragen, zo volgt uit het akoestisch onderzoek. Hierbij is, zoals de raad ter zitting heeft gesteld, gerekend met een brongeluid van 90 dB(A) vanuit de inrichting. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de invoergegevens in het akoestisch onderzoek onjuistheden bevatten. Gelet op de uitkomsten van de berekeningen naar de geluidbelasting op de woning van [appellant] als gevolg van het stemgeluid in de avondperiode tot 23.00 uur, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, niet onredelijk. Gelet op de aard van de toegestane horeca, acht de Afdeling het standpunt van de raad dat na 23.00 uur het aantal bezoekers afneemt en daarmee de geluidbelasting als gevolg van het stemgeluid, evenmin onredelijk. De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] geen grond voor het oordeel dat als gevolg van het gebruik van het terras na 23.00 uur de geluidbelasting op zijn woning vanwege het stemgeluid zodanig zal zijn, dat ter plaatse van zijn woning geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ontsluiting
21. Volgens [appellant] is niet voorzien in een deugdelijke ontsluiting van het plangebied, in het bijzonder ingeval van evenementen. Voorts is de berekende parkeernorm ten onrechte bepaald aan de hand van het aantal bezoekers ten behoeve van de horecafunctie, terwijl het stadsstrand meer bezoekers zal trekken. Ook is in dat verband volgens hem onvoldoende rekening gehouden met de woonfunctie ter plaatse en de overlast die het verkeer met zich zal brengen.
22. De raad stelt dat is voorzien in een deugdelijke ontsluiting van het plangebied. Voorts wordt ten behoeve van het plan voorzien in voldoende parkeergelegenheid langs de Kanaalweg.
23. Zoals hiervoor onder 19 is overwogen, voorziet het plan niet in de mogelijkheid om (grootschalige) evenementen te houden. Voorts staat de inrichting als stadsstrand ten dienste van de voorziene horecavestiging. Gelet hierop en nu [appellant] niet heeft betwist dat in dit geval is uitgegaan van een correcte parkeernorm alsmede dat ter plaatse de vereiste 16 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet voorziet in een adequate ontsluiting en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Bij dit oordeel wordt betrokken dat de raad heeft gesteld dat het aantal parkeerplaatsen is gekoppeld aan het vloeroppervlak ten behoeve van de horecavoorziening en dat voorts het parkeerterrein aan de Keulsekade zonodig als overloopgebied kan worden gebruikt.
Voorts wordt geen grond gezien voor het oordeel dat ter plaatse van de woning van [appellant] sprake zal zijn van een zodanige overlast van het verkeer, dat het plan in zoverre niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht.
Ecologische verbindingszone en beschermde soorten
24. Volgens [appellant] is onvoldoende onderzoek verricht naar de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. In het vorige plan was aan de gronden de bestemming "Groenvoorziening, ecologische verbindingszone" toegekend. In het plan is niet gemotiveerd waarom deze bestemming thans kan worden gewijzigd in een horecabestemming. Voorts is in het kader van het ecologische onderzoek volgens [appellant] ten onrechte slechts gekeken naar het effect van verlichting op de geschiktheid als broedgebied. Volgens hem hadden de effecten vanwege het toegestane terras in verband met de hoeveelheid bezoekers eveneens dienen te worden meegenomen. Voorts is onduidelijk of voldoende rekening is gehouden met de aanwezigheid van de dwergvleermuis nu niet inzichtelijk is van welke openingstijden is uitgegaan en of rekening is gehouden met evenementen.
25. De raad stelt dat het groen op de punt van deze locatie gedeeltelijk blijft bestaan en dat het stadsstrand uitsluitend wordt aangelegd binnen de bestemming "Horeca".
26. In het vorige bestemmingsplan "Oog in Al" was aan de gronden de bestemming "Groenvoorzieningen, ecologische verbindingszone" toegekend.
Op grond van artikel 20, lid 1, van de planvoorschriften van dat plan, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor:
a. groenvoorzieningen, waaronder zijn begrepen watergangen en waterpartijen;
b. ontsluiting voor langzaam verkeer;
c. (oever)gebruik ten behoeve van woonboten uitsluitend grenzend aan de aanduiding wb in de bestemming Water (Wa);
d. behoud van de aan deze gronden eigen natuurlijke en ecologische waarde.
27. Ter zitting heeft de raad desgevraagd toegelicht dat de aanduiding "Groenvoorziening, ecologische verbindingszone" was toegekend vanwege het gemeentelijke uitgangspunt om gronden langs watergangen als zodanig te bestemmen. Nu uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen bijzondere natuurwaarden aanwezig zijn, acht de raad het niet onaanvaardbaar om aan de gronden deels een horecabestemming toe te kennen, zo heeft hij gesteld. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad aldus niet in redelijkheid tot de bestemming "Horeca" voor de gronden in het plangebied heeft kunnen besluiten.
28. De vragen of voor de uitvoering van een bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er echter niet aan af dat de raad het plan niet had kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
29. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de aanwezigheid en effecten op beschermde diersoorten. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Ecocheck Stadsstrand Oog in Al" (hierna: het ecologische rapport). In het ecologische rapport staat dat in het gebied geen beschermde soorten zijn waargenomen. Het gebied dient wel als leefgebied voor broedvogels en foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis. In dat verband wordt in het ecologische rapport aanbevolen verlichting in het nieuw te plaatsen gebouw en het terras zodanig te plaatsen dat het niet uitstraalt naar de omgeving, zodat het gebied geschikt blijft als foerageergebied. Om negatieve effecten op broedvogels zoveel mogelijk te voorkomen wordt tevens geadviseerd om geen werkzaamheden tijdens het broedseizoen uit te voeren, omdat het mogelijk is dat er in de bomen een jaarrond beschermd nest aanwezig is.
De Afdeling acht niet aannemelijk gemaakt dat het plangebied ten gevolge van de uitvoering van het plan minder geschikt zal worden voor broedvogels. In dat verband wordt overwogen dat uit het ecologische rapport blijkt dat indien geen kap van bomen plaatsvindt deze broedplekken onaangetast blijven. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat de aanwezige bomen niet zullen worden gekapt. Daarnaast is als maatregel geadviseerd gerichte verlichting te gebruiken, zodat de uitstraling naar de omgeving beperkt is. Voorts wordt bij dit oordeel betrokken dat ter plaatse geen (grootschalige) evenementen mogen plaatsvinden, het gebruik van het terras zich beperkt tot enkele maanden per jaar alsmede dat thans reeds sprake is van een omgeving waar verschillende geluidbronnen aanwezig zijn (onder meer vanwege vaarverkeer en sportvelden).
30. Wat betreft de mogelijke aantasting van het foerageergebied van de dwergvleermuis wordt als volgt overwogen. Ingevolge artikel 11 van de Ffw is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Een foerageergebied wordt niet gerekend tot een vaste rust- of verblijfplaats die op grond van artikel 11 van de Ffw bescherming geniet, tenzij het foerageergebied als zodanig samenvalt met een broed- of vaste rust- of verblijfplaats. Voor dit laatste is in het ecologische rapport geen aanknopingspunt te vinden. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat uitvoering van het plan zal leiden tot de aantasting van vaste rust- of verblijfplaatsen van de dwergvleermuis. In dat verband is niet aannemelijk gemaakt dat het plangebied van essentieel belang is voor het foerageergebied van de dwergvleermuis, als gevolg waarvan het plan zal kunnen leiden tot een verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Conclusie
31. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] ongegrond.
Proceskosten
32. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Konings
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
608.