201305113/1/A2.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend en gevestigd te (plaats)
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 mei 2013 in de zaken nrs. 12/2963, 12/2964 en 12/2967 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 20 december 2011 heeft het college verzoeken van [appellanten] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 7 augustus 2012 heeft het college de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 mei 2013 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2014, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.A.B. Nauta-van den Boom en ir. A. IJlst, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellanten] zijn kwekers van Afrikaanse meerval. Zij hebben het college verzocht om vergoeding van schade, beweerdelijk veroorzaakt door diens in rechte vaststaande besluiten van 18 mei 2004 en 28 mei 2009, waarbij het aan de stichting Stichting Aquacultuur Zuid-Oost Nederland subsidie heeft verleend voor het project ‘Duurzame kweek en verwerking van Tilapia in de Peel’ en die subsidie heeft vastgesteld (hierna: de subsidiebesluiten). Volgens hen is de stichting in 2007/2008, na afloop van de subsidieperiode, geheel omgeschakeld van de kweek en verwerking van tilapia naar de kweek en verwerking van claresse, zijnde een meervalsoort. Voor de kweek en verwerking van claresse wordt gebruik gemaakt van de voorzieningen en de infrastructuur die de stichting heeft verworven met de subsidiegelden. Hierdoor kan de stichting volgens [appellanten] de claresse goedkoper aanbieden dan de Afrikaanse meerval, zodat de concurrentieverhouding tussen de stichting en hen sterk is beïnvloed. Met een productie van 2.500 tot 3.000 ton claresse per jaar heeft de stichting zich een belangrijke positie verschaft op de meervalmarkt en die markt grotendeels overgenomen. Als gevolg daarvan lijden zij schade en hebben zij schade geleden in de vorm van omzetderving, aldus [appellanten]. Zij hebben als schadeperiode de jaren 2008-2018 aangemerkt.
2. Het college heeft aan de afwijzing van de verzoeken om nadeelcompensatie ten grondslag gelegd dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat tussen hun omzetdalingen en de subsidiebesluiten een causaal verband bestaat.
3. [appellanten] betogen dat de rechtbank het college ten onrechte is gevolgd in dat standpunt. Volgens hen heeft de rechtbank miskend dat er redelijkerwijs geen andere oorzaak mogelijk is voor hun omzetdalingen dan de claresseproductie door de stichting. De rechtbank heeft ten onrechte van belang geacht dat de subsidie is verleend voor de kweek van tilapia en niet voor de kweek van claresse. Zonder subsidie had de stichting geen tilapiakwekerij kunnen opzetten en die derhalve ook niet eenvoudig kunnen omzetten naar een claressekwekerij, aldus [appellanten].
3.1. Het verzoek om nadeelcompensatie is gebaseerd op het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid voor de openbare lasten (hierna: het égalité-beginsel). Nog daargelaten of het égalité-beginsel in een geval als het onderhavige grondslag kan vormen voor het verzoek, wordt als volgt overwogen.
Tussen partijen is niet in geschil dat [appellanten] vanaf 2008 schade hebben geleden in de vorm van omzetderving. Indien en voor zover die omzetderving het gevolg is van de kweek van claresse door de stichting is de Afdeling echter met de rechtbank van oordeel dat tussen die omzetderving enerzijds en de subsidiebesluiten anderzijds een te ver verwijderd verband bestaat.
Daartoe wordt in aanmerking genomen dat, zoals ook de rechtbank heeft overwogen, de subsidiebesluiten zien op de kweek van tilapia en niet op de kweek van claresse. De stichting heeft er zelf voor gekozen om na afloop van het project, waarvoor subsidie was verleend, niet langer tilapia maar claresse te kweken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een dergelijke beslissing zich aan de invloedssfeer van het college onttrekt en dat de gestelde omstandigheid dat de stichting de tilapiakwekerij zonder noemenswaardige investeringen heeft kunnen omzetten naar een claressekwekerij hooguit een onbedoeld neveneffect van de subsidiebesluiten is. De gestelde omzetderving staat derhalve niet in een zodanig nauw verband met de subsidiebesluiten, dat deze het college, mede gezien de aarde van de aansprakelijkheid en van de schade, als een rechtstreeks gevolg van die besluiten kan worden toegerekend.
Het betoog faalt.
4. Gelet hierop, behoeven de overige gronden van [appellanten] geen bespreking.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. De Vries-Biharie
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
611.