201304374/1/A1.
Datum uitspraak: 12 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Schagen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 april 2013 in zaak nr. 12/1045 in het geding tussen:
[appellant A]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schagen.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2011 heeft het college geweigerd handhavend op te treden tegen het dempen van de sloot die de scheiding vormt tussen de percelen kadastraal bekend gemeente Schagen, sectie B, nummers 155 en 352 aan de Nes.
Bij afzonderlijke besluiten van 27 maart 2012 heeft het college het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant A]) daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de besluiten van 27 maart 2012 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Maatschap Veehouderij Paauw een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij afzonderlijke besluiten van 6 september 2013 en 7 september 2013 heeft het college het door [appellant A] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2014, waar [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. A.R. Wester en
J.A. Keuning, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [maatschap], vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Overwegingen
1. Het hoger beroep van [appellant A] richt zich tegen de overweging van de rechtbank waarin het door het college in de besluiten van 27 maart 2012 ingenomen standpunt uiteen wordt gezet. Het hoger beroep richt zich niet tegen enige dragende overweging en kan reeds daarom niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep en vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Bij besluiten van 6 september 2013 en 7 september 2013 heeft het college het bezwaar van [appellant A] ongegrond verklaard. Deze besluiten worden, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
4. Vast staat dat de sloot is gedempt zonder de daarvoor, ingevolge het bestemmingsplan "Landelijk gebied 1998", vereiste vergunning en het college bevoegd was daartegen handhavend op te treden.
5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
6. Het college heeft zich in de besluiten van 6 september 2013 en 7 september 2013 op het standpunt gesteld dat, gelet op het ontwerpbestemmingsplan "Landelijk gebied Schagen", sprake is van concreet zicht op legalisering.
7. Niet in geschil is dat het dempen van de sloot in overeenstemming is met het ontwerpbestemmingsplan, nu de desbetreffende gronden hierin de bestemming "Agrarisch met waarden" hebben en niet zijn bestemd als "Water".
8. [appellant A] betoogt dat er, gelet op de tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen en de onrechtmatige wijze van totstandkoming van het ontwerpbestemmingsplan, geen concreet zicht op legalisering is.
8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2011 in zaak nr. 201010129/1/H1 en 201010608/1/H1) bestaat concreet zicht op legalisatie, indien een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd dat het met het geldende plan strijdige gebruik toestaat. Dat is anders indien er aanwijzingen zijn dat het uiteindelijk geen rechtskracht zal verkrijgen. De enkele omstandigheid dat zienswijzen zijn ingediend tegen een ontwerpbestemmingsplan, brengt niet met zich dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Het door [appellant A] aangevoerde met betrekking tot hetgeen in de zienswijzen over de wijze van totstandkoming en de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan naar voren is gebracht, biedt voorts evenmin voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand valt aan te nemen dat het bestemmingsplan, voor zover dit het onderhavige gebied betreft, uiteindelijk geen rechtskracht zal verkrijgen.
Het betoog faalt.
9. Het beroep tegen de besluiten van 6 september 2013 en 7 september 2013 is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen de besluiten van 6 september 2013 en 7 september 2013 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2014
580.