201307346/1/R2.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Oudewater,
en
de raad van de gemeente Oudewater,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2013, nr. 10, heeft de raad het bestemmingsplan "R.K. Mariaschool aan de Nieuwstraat" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2013, waar [appellant], vergezeld door K.H. Waarheid, en de raad, vertegenwoordigd door A.B. den Boer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord de Mariaschool, vertegenwoordigd door [directeur].
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het plan wordt beoogd de nieuwbouw van een deel van de Mariaschool mogelijk te maken. Het plangebied omvat het hele schoolterrein - de percelen Nieuwstraat 9 en 11 - en ligt in de binnenstad van Oudewater.
3. [appellant] kan zich niet met het plan verenigen. [appellant] betoogt dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het straatbeeld van de Nieuwstraat. Volgens [appellant] heeft de raad te zeer rekening gehouden met de functionaliteit van het gebouw en is een meer stedenbouwkundig georiënteerde benadering, die het stadsherstel tot uitgangspunt neemt, ten onrechte achterwege gebleven. Volgens [appellant] is een beter schoolontwerp mogelijk, dat recht doet aan het herstellen van de rommelige stedenbouwkundige situatie aan de Nieuwstraat door de nieuwe schoolbebouwing zo laag en fijnkorrelig mogelijk te houden en zo veel mogelijk in de rooilijn van de Nieuwstraat te plaatsen, zoals is weergegeven in het rapport van Van Schagen Architecten van 4 november 2013.
[appellant] betoogt voorts dat het plan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij voert hiertoe aan dat het plan ten opzichte van de bestaande situatie een verlies van uitzicht met zich brengt. [appellant] stelt dat de bouwhoogte van de nieuwbouw op oneigenlijke wijze is bepaald en dat in het bestreden besluit staat dat deze wordt verlaagd tot 10,30 meter, maar dat dit niet in het plan is verwerkt.
[appellant] betoogt ten slotte dat de raad alternatieven voor het plan onvoldoende heeft afgewogen.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een aantasting van het straatbeeld van de Nieuwstraat. Hoewel volgens de raad rekening is gehouden met de functionaliteit van het schoolgebouw, acht de raad het terugliggende bouwvlak en het toegestane bouwvolume passend in de omgeving, omdat de nieuwbouw hierdoor in dezelfde bebouwingslijn als het naastgelegen appartementencomplex komt te staan en dit deel van de Nieuwstraat wat korrelgrootte betreft niet fijnmazig is. Voorts is van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant] is geen sprake, aldus de raad. De voor- en nadelen van alternatieven zijn volgens de raad in voldoende mate afgewogen.
5. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden in het plangebied de bestemming "Maatschappelijk" met deels de aanduidingen "bouwvlak" en "maximale bouwhoogte (m)" is toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor bibliotheken, openbare dienstverlening, gezondheidszorg, kinderopvang, onderwijs, peuterspeelzalen, sociale en welzijnsvoorzieningen, verenigingsleven en voorzieningen ten behoeve van levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden.
Lid 3.2.1 luidt als volgt:
a. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" aangegeven bouwhoogte;
[…].
6. In de plantoelichting is vermeld dat het zuidelijke gedeelte van de Nieuwstraat, waarin de Mariaschool ligt, ruim van opzet is. Er is een trottoir aan weerszijden van deze straat en de bestaande bebouwing is grootschalig. In de plantoelichting is voorts vermeld dat de nieuwbouw 2,5 meter van het trottoir is voorzien, zodat op het schoolterrein een verbinding tussen de twee bestaande schoolpleinen ontstaat, waardoor de leerlingen niet langer gebruik hoeven te maken van het trottoir om een ander schoolplein te bereiken. Door het terugliggende bouwvlak zal de nieuwbouw in dezelfde bebouwingslijn als het naastgelegen appartementencomplex komen te staan. Ook zal de ruimte tot de tegenoverliggende bebouwing toenemen door deze positionering. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] in beroep op dit punt naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het straatbeeld van de Nieuwstraat. Voorts acht de Afdeling het niet onredelijk dat de raad bij de vaststelling van het plan ook gewicht heeft toegekend aan de functionaliteit van de voorziene bebouwing. Het betoog faalt.
6.1. De Mariaschool bestaat in de huidige situatie uit een hoofdgebouw met een hoogte van 12 meter, dat in het plan als zodanig is bestemd, en een gebouw aan de Nieuwstraat, met een hoogte van ongeveer 12,35 meter aan de straatzijde en ongeveer 9,70 meter aan de andere zijde. Beoogd is om dit gebouw te slopen en dit te vervangen door voornoemde nieuwbouw. In de verbeelding is weergegeven dat de maximale bouwhoogte ter plaatse van de voorziene nieuwbouw 12 en 8 meter bedraagt, onderscheidenlijk 4 meter ter plaatse van het gedeelte van de nieuwbouw dat is beoogd in verbinding te komen staan met het bestaande hoofdgebouw. Voorts is in de verbeelding weergegeven dat de kortste afstand tussen de woning van [appellant] en het gedeelte met een hoogte van 12 meter ongeveer 25 meter bedraagt, het gedeelte met een hoogte van 8 meter ongeveer 27 meter en het gedeelte van 4 meter ongeveer 22 meter.
De Afdeling stelt voorop dat in het bestreden besluit niet is vermeld dat de maximale bouwhoogte van de voorziene nieuwbouw 10,30 meter zal bedragen, zodat het betoog in zoverre feitelijke grondslag mist. De Afdeling overweegt voorts dat er geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht. Gezien de situering van de voorziene nieuwbouw, hoofdzakelijk het gedeelte van 12 meter, kan aangenomen worden dat het uitzicht van [appellant] zal worden aangetast. Gelet echter op de afstand van de woning van [appellant] tot de voorziene nieuwbouw, bestaat geen grond voor het oordeel dat de realisatie van de nieuwbouw leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant]. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant]. Dit betoog faalt.
6.2. De Afdeling overweegt voor zover [appellant] wijst op alternatieven dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
In het onderhavige geval is gebleken dat de raad de mogelijkheid heeft bezien om de Mariaschool te verplaatsen naar een andere locatie. Ook is de mogelijkheid onderzocht om de bestaande locatie geheel te renoveren. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het bestaande hoofdgebouw te renoveren en een nieuwbouw te realiseren. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad alternatieven voor het plan onvoldoende in zijn afweging heeft betrokken. Het betoog faalt.
6.3. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
608.