ECLI:NL:RVS:2014:791

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201307625/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Kern Beuningen en de toetsing van de raad

Op 5 maart 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Kern Beuningen". Dit bestemmingsplan werd op 3 juni 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Beuningen. Tegen dit besluit hebben appellanten A en B, wonend te Beuningen, beroep ingesteld. De raad heeft een verweerschrift ingediend en belanghebbende heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar de appellanten en de raad vertegenwoordigd door J.J.M. van de Zande en ir. B.J. Langbroek zijn verschenen, evenals belanghebbende, bijgestaan door G. Offerein.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat deze beslissingen terughoudend worden getoetst. De appellanten hebben zich in beroep gericht tegen de omvang van het bouwvlak en de zone voor bijgebouwen, waarbij zij aanvoeren dat de oorspronkelijke bijgebouwen nu binnen het bouwvlak vallen en dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De raad heeft echter betoogd dat de oorspronkelijke aanbouw nu binnen het bouwvlak is gebracht en dat er geen vergelijkbare gevallen zijn die ten onrechte anders zijn bestemd.

De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de oorspronkelijke aanbouw niet meer te onderscheiden is van het hoofdgebouw en dat het bestemmingsplan niet onevenredig veel bijgebouwen mogelijk maakt. De vergelijking die de appellanten maken met andere percelen wordt door de Afdeling verworpen, omdat de situaties niet vergelijkbaar zijn. Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201307625/1/R2.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Beuningen,
en
de raad van de gemeente Beuningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Kern Beuningen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2014, waar [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. van de Zande, werkzaam bij de gemeente en ir. B.J. Langbroek, werkzaam bij Buro Waalbrug B.V. zijn verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende], bijgestaan door G. Offerein.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actuele planologisch-juridische regeling voor de kern Beuningen.
3. [appellanten] wonen op [locatie 1] en richten zich in beroep tegen de omvang van het bouwvlak en de zone bijgebouwen zoals die zijn voorzien voor het perceel [locatie 2]. Zij voeren hiertoe aan dat de oorspronkelijke bijgebouwen bij die woning nu binnen het bouwvlak vallen waardoor ter plaatse onevenredig veel bijgebouwen zijn toegestaan. Dit wordt nog versterkt doordat de zone bijgebouwen is vergroot. [appellanten] betogen dat hiermee ten onrechte illegale bijgebouwen als zodanig worden bestemd en dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel om voor het perceel andere maatstaven te hanteren dan voor de rest van de kern.
4. De raad stelt dat de oorspronkelijke aanbouw van een kap is voorzien en daarmee ruimtelijk gezien bij de hoofdmassa is gaan horen. In overeenstemming met de plansystematiek is dat deel van de woning nu binnen het bouwvlak gebracht. Voorts is de bestaande en vergunde extra aanbouw aan de zijkant nu binnen de zone voor bijbehorende bouwwerken gebracht. Gelet op de situatie ter plaatse waarbij sprake is van een hoekperceel en voldoende afstand tot de perceelgrenzen, heeft de raad deze wijze van bestemmen aanvaardbaar geacht. Niet is gebleken van vergelijkbare gevallen die ten onrechte op andere wijze zijn bestemd, aldus de raad.
5. Het plan voorziet voor het perceel [locatie 2] in de bestemming "Wonen" met een bouwvlak en de aanduiding "twee-aaneen". Tevens voorziet het plan voor een groot deel van het perceel in de aanduiding "Bijgebouwen".
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, aanhef en sub a, van de planregels, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 18.2, onder 18.2.3, sub a, van dat artikel mag het bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" per bouwperceel niet meer bedragen dan 50%, tot een maximum van 50 m².
6. Vast staat dat het voorziene bouwvlak is vergroot ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Door deze vergroting ligt de oorspronkelijke aanbouw met garage binnen het bouwvlak. Ter zitting heeft de raad hierover toegelicht dat de kap die op de aanbouw is gerealiseerd even hoog is als het hoofdgebouw en ook niet inspringt ten opzichte van het hoofdgebouw. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de oorspronkelijke aanbouw niet meer is te onderscheiden van het hoofdgebouw. De raad heeft de oorspronkelijke aanbouw dan ook op goede gronden binnen het bouwvlak laten vallen. Voorts overweegt de Afdeling dat gezien de omvang en ligging van het perceel en de in de planregels opgenomen maximale oppervlakte aan bijgebouwen, het plan niet onevenredig veel bijgebouwen mogelijk maakt.
Over de door [appellanten] gemaakte vergelijking met andere percelen waar de aanbouw met kap wel buiten het bouwvlak is gelaten, wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat die situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat op die percelen de kap op de aanbouw wel minder hoog is dan het hoofdgebouw of inspringt ten opzichte van de voorgevel. De aanbouw blijft volgens de raad in die gevallen te onderscheiden van het hoofdgebouw. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellanten] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
7. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
545.