201307155/1/R2.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Rhenen,
en
de raad van de gemeente Rhenen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Rhenen Stad 2012" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2013, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door J.M. van Maanen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], bijgestaan door J.R. Cornelisse, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor de bebouwde kom van de stad Rhenen. Met het plan is beoogd om de bestaande situatie vast te leggen en te voorzien in een uniforme regeling.
3. [appellant] richt zich tegen de maximale goot- en bouwhoogte van 3,3 meter onderscheidenlijk 4,5 meter ter plaatse van het perceel [locatie 1]. [appellant] wenst het platte dak van het daar aanwezige pand te vervangen door een schuin dak en acht daartoe een grotere goot- en bouwhoogte nodig. Hij betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen en uitsluitend is afgegaan op de bezwaren van zijn buren. Hij stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, nu ter plaatse van de percelen in de omgeving een goot- en bouwhoogte van 6 meter onderscheidenlijk 10 meter is toegestaan.
3.1. De raad acht de voor het desbetreffende perceel opgenomen maximale goot- en bouwhoogte passend. Hoewel het plan conserverend van aard is en beoogt te voorzien in een uniforme regeling, betreft de woning [locatie 1] een bijzonder geval, aldus de raad. Derhalve is volgens de raad een specifieke planregeling vastgesteld voor de woning, waarbij de belangen van [appellant] in voldoende mate in acht zijn genomen. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is geen sprake, aldus de raad.
3.2. In de verbeelding is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel [locatie 1] de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "bouwvlak", "vrijstaand", "maximum aantal bouwlagen" en "maximale goot- en bouwhoogte (m)" is toegekend.
Ingevolge artikel 25, lid 25.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 25.2.1, gelden voor het bouwen van woningen de volgende regels:
[…]
e. ter plaatse van de aanduiding "vrijstaand" mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd, met dien verstande dat:
1. woningen worden afgedekt met een kap waarvan de dakhelling niet minder dan 20 graden mag bedragen;
2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m)";
[…]
i. ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal bouwlagen" mag het aantal bouwlagen niet meer bedragen dan is aangegeven.
In de verbeelding is weergegeven dat het aantal bouwlagen ter plaatse van het perceel [locatie 1] 1 bedraagt en dat de maximale goot- en bouwhoogte 3,3 meter onderscheidenlijk 4,5 meter bedragen.
3.3. In de verbeelding van het voorgaande bestemmingsplan, "[locatie 2]" uit 2011, is weergegeven dat aan het plandeel betreffende het perceel [locatie 1] de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "bouwvlak", "vrijstaand" en "maximum bouwhoogte" is toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels van dit bestemmingsplan, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
Ingevolge lid 3.2.3, gelden voor het bouwen van woningen de volgende regels:
a. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
[…]
e. de bouwhoogte van woningen mag niet meer bedragen dan met de aanduiding "maximale bouwhoogte" is aangegeven;
[…].
In de verbeelding is weergegeven dat de maximale bouwhoogte ter plaatse van het perceel [locatie 1] 3,7 meter bedraagt.
3.4. Niet in geschil is dat de woning [locatie 1] een voormalig bijgebouw met een hoogte van ongeveer 3,10 meter betreft en achter de woning [locatie 2] is gelegen. Het gebruik van dit bijgebouw als woning is op verzoek van [appellant] in 2011 in het vorige bestemmingsplan toegestaan, waarin een maximale bouwhoogte van 3,70 meter was opgenomen. De raad heeft met het plan beoogd om de bestaande situatie vast te leggen en daarnaast te voorzien in een uniforme planregeling. De woning [locatie 1] betreft volgens de raad echter een bijzonder geval vanwege de afwijkende ligging, bouwhoogte, omvang en ontstaansgeschiedenis ervan en derhalve is voor de woning een specifieke planregeling vastgesteld. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling in dit geval in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang bij het behouden van de bestaande bebouwingssituatie dan aan het belang van [appellant] bij het vergroten van de maximale goot- en bouwhoogte. Daarbij heeft de raad in redelijkheid de bezwaren hiertegen en de belangen van de bewoners van de naastgelegen percelen in aanmerking kunnen nemen. Voorts acht de Afdeling in dit kader van belang dat de raad [appellant] reeds is tegemoetgekomen door de maximale bouwhoogte in het plan te vergroten ten opzichte van het vorige bestemmingsplan en de bestaande situatie.
Over de door [appellant] gemaakte vergelijking met de percelen in de omgeving wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie omdat op deze percelen zowel feitelijk als planologisch geen sprake is van een afwijkende bebouwingssituatie. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de door [appellant] genoemde situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Het betoog faalt.
3.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
608.