ECLI:NL:RVS:2014:773
Raad van State
- Hoger beroep
- H. Troostwijk
- A.B.M. Hent
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van vreemdeling inzake inreisverbod door minister voor Immigratie, Integratie en Asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 juli 2013 het beroep van de vreemdeling tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel niet-ontvankelijk verklaarde. Dit besluit, genomen op 6 oktober 2012, verplichtte de vreemdeling om de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en bevatte een inreisverbod. De vreemdeling stelde dat hij geen direct contact had met zijn gemachtigde, maar dat zijn partner namens hem contact had onderhouden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling, ondanks het gebrek aan direct contact, belang had bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was.
De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en dat de rechtbank het besluit van de minister moest toetsen aan de beroepsgronden die in eerste aanleg waren aangevoerd. De vreemdeling betoogde dat de staatssecretaris hem ten onrechte had verweten dat hij zich niet binnen drie dagen na inreis had gemeld. De Afdeling concludeerde dat deze beroepsgrond slaagde, en vernietigde het besluit van de minister van 6 oktober 2012 wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de minister, en veroordeelde de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.461,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H. Troostwijk, en in aanwezigheid van ambtenaar van staat mr. J.J. Janssen. De uitspraak vond plaats op 25 februari 2014.