201305848/1/A1.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellante], gevestigd te Someren,
tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 3 januari 2013 en 23 mei 2013 in zaak nr. 12/2109 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Someren.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2011 heeft het college aan [vergunninghoudster] omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een winkel tot supermarkt en het kappen van berkenbomen op het perceel [locatie] te Someren (hierna: het perceel).
Bij besluit van 25 mei 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 3 januari 2013 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een gebrek in het besluit van 25 mei 2012 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Het college heeft bij brief van 8 januari 2013 een nadere motivering gegeven van het besluit van 25 mei 2012. [appellante] en [vergunninghoudster] hebben hierop gereageerd.
Bij uitspraak 23 mei 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] tegen het besluit van 25 mei 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 21 december 2011 herroepen voor zover hierbij vergunning is verleend op basis van bijlage 2: blad 00 Situatietekening terreininrichting, ingekomen 23 november 2011, en vergunning verleend op basis van de bestektekening situatie parkeren starre achteras wagen Lidl van 24 januari 2013, dossier 1125, blad 00, binnengekomen bij de gemeente op 28 januari 2013. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.M.H. Cohen, en het college, vertegenwoordigd door Y.J.P. Vavier en mr. A.A.M. Kuijken, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door T.J.Th. [vergunninghoudster], bijgestaan door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan voorziet in het verbouwen van een gedeelte van het bestaande warenhuis op het perceel naar een supermarkt door een verhoging van het bestaande dak met een goothoogte van 4,515 m. De totale verkoopvloeroppervlakte zal worden vergroot. Om het bouwplan te realiseren worden in het gebouw op het perceel diverse binnenmuren gesloopt, een aantal puien in de voorgevel vervangen door nieuwe puien en worden 42 berken gekapt. Het college heeft met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), in samenhang met artikel 2.2, eerste lid, onder a en g, van die wet, zoals luidend ten tijde van belang, omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen, slopen en het vellen van houtopstanden.
2. Ingevolge het geldende bestemmingsplan "Middengebied" rust op het perceel de bestemming "Woongebied 1a".
Ingevolge artikel 6 van de planvoorschriften zijn de gronden die op de plankaart als "woongebied 1a en 1b" zijn aangeduid bestemd voor:
a. woondoeleinden;
b. detailhandelsdoeleinden;
[…]
Voor de spreiding, aard en omvang van deze toegelaten functies wordt verwezen naar de beschrijving in hoofdlijnen onder 2. Functiestructuur van dit artikel.
Ingevolge artikel 6, onder 2.2, is binnen deze bestemming geen nieuwvestiging van detailhandel toegestaan. De bestaande detailhandelvestigingen worden geacht aan het plan te voldoen en mogen slechts beperkt uitbreiden vanwege de onverenigbaarheid van de detailhandelsfunctie met de woonfunctie. Deze bestaande detailhandelsvestigingen mogen niet meer dan 15 % van het verkoopvloeroppervlak uitbreiden, met dien verstande dat het verkoopvloeroppervlak tenminste mag worden uitgebreid tot 25 m². De bestaande situatie is weergegeven op de inventarisatiekaart.
Ingevolge artikel 1 wordt onder detailhandel verstaan het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, nu met het bouwplan ter plaatse een nieuw bedrijf wordt gevestigd. Dat de supermarkt evenals het warenhuis onder de toegelaten functie detailhandel valt, maakt volgens [appellante] niet dat de supermarkt moet worden aangemerkt als bestaand bedrijf als bedoeld in de planvoorschriften. In dat verband voert zij aan dat de verwijzing van de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2011 in zaak nr. 201004377/1/H1) niet juist is. Volgens [appellante] staat het bestemmingsplan, gelet op de wijze waarop de planvoorschriften zijn gedefinieerd en nu het primaat ter plaatse bij de woonfunctie ligt, niet toe dat het op het perceel bestaande warenhuis nogmaals wordt verkleind en dat op die plaats een extra supermarkt wordt gevestigd. Op deze wijze kunnen steeds meer detailhandelsbedrijven ter plaatse worden gevestigd, terwijl die plek daar planologisch niet voor was bedoeld, aldus [appellante].
3.1. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien thans anders te oordelen dan de Afdeling heeft gedaan met betrekking tot de vestiging van de Lidl in de uitspraak van 13 april 2011. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar die uitspraak, terecht overwogen dat het op het perceel gevestigde warenhuis en de beoogde supermarkt van [vergunninghoudster] beide vallen onder de toegelaten functie detailhandel, zodat met het gedeeltelijk veranderen van het warenhuis ten behoeve van de vestiging van een supermarkt geen nieuwvestiging plaatsvindt. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat met de komst van een tweede supermarkt ter plaatse weliswaar in een deel van het warenhuis een nieuw bedrijf wordt gevestigd, maar dat ook dit bedrijf, evenals de Lidl in voormelde uitspraak, onder de toegelaten functie detailhandel valt. Gelet daarop is de rechtbank terecht voorbij gegaan aan het standpunt van [appellante] dat het niet de bedoeling is geweest van de planwetgever om ter plaatse een nieuwe supermarkt toe te staan. De vrees van [appellante] dat op de locatie een volledig winkelcentrum ontstaat dat planologisch niet gewenst is, is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in deze zaak niet aan de orde. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan "Middengebied".
Het betoog faalt.
4. Ter zitting heeft [appellante] desgevraagd verklaard dat er voor haar geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van de gronden die zien op het aspect parkeren, nu met de door het college bij besluit van 6 juni 2013 aan Lidl verleende, inmiddels onherroepelijke, omgevingsvergunning voor het verplaatsen/uitbreiden van de bestaande winkel op het perceel [locatie] c te Someren, is voorzien in de aanleg van voldoende parkeerplaatsen. Voor [appellante] bestaat er derhalve in zoverre geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van dit aspect van het hoger beroep.
5. Gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de omgevingsvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de omgevingsvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd. Nu het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en niet is gebleken dat zich voor het overige weigeringsgronden als bedoeld in voormeld artikel voordoen, was het college gehouden de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Voor een inhoudelijke behandeling van de gronden van [appellante] die betrekking hebben op de Ruimtelijk-functionele visie Centrum Someren, een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau, het vertrouwensbeginsel, een privaatrechtelijke belemmering, alsmede de gronden die zien op geluidsoverlast en de verkeerssituatie, is derhalve geen plaats.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
374-776.