201305412/1/R2.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Oldetrijne, gemeente Weststellingwerf, en anderen,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013, kenmerk PDN/2013-018, heeft de staatssecretaris krachtens artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2014, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door T. Witteveen en ing. G. Galema, afdelingsvoorzitter van respectievelijke werkzaam bij de Land- en Tuinbouw organisatie Noord afdeling Weststellingwerf, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.E. de Groot-Valenteijn, bijgestaan door drs. E.R. Osieck en ir. D. Bal, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover thans van belang, wijst de minister gebieden aan ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het tweede lid bevat een besluit als bedoeld in het eerste lid de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstellingen behoren in ieder geval: […]
b. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten, voor zover vereist ingevolge de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het vierde lid gaat een besluit als bedoeld in het eerste lid vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Habitatrichtlijn wordt een coherent Europees ecologisch netwerk gevormd van speciale beschermingszones, Natura 2000 genaamd. Dit netwerk, dat bestaat uit gebieden met in bijlage I genoemde typen natuurlijke habitats en habitats van in bijlage II genoemde soorten, moet de betrokken typen natuurlijke habitats en habitats van soorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding behouden of in voorkomend geval herstellen.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn wijst de betrokken lidstaat wanneer een gebied volgens de procedure van artikel 21 van die richtlijn tot een gebied van communautair belang is verklaard, het gebied zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes jaar, aan als Habitatrichtlijngebied en stelt hij tevens de prioriteiten vast gelet op het belang van de gebieden voor het in een gunstige staat van instandhouding behouden of herstellen van een type natuurlijke habitat van bijlage I of van een soort van bijlage II alsmede voor de coherentie van Natura 2000 en gelet op de voor dat gebied bestaande bedreiging van achteruitgang en vernietiging.
3. Het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer is onder meer aangewezen voor de habitattypen "Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix" (H4010) en "grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae)" (H6410). Voor habitattype H4010, subtype B, en habitattype H6410 is als instandhoudingsdoelstelling opgenomen "uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit".
4. [appellant] en anderen stellen dat de instandhoudingsdoelstelling die is opgenomen voor de habitattypen H4010, subtype B, en H6410 moet worden bijgesteld naar een doelstelling die behoud van oppervlakte en kwaliteit nastreeft. Daartoe voeren zij betreffende habitattype H6410 aan dat de Habitatrichtlijn enkel tot behoud van habitats verplicht, een hersteldoelstelling in dit gebied niet nodig is om de landelijke doelstelling te behalen, nabijgelegen gebieden meer mogelijkheden bieden voor herstel en voor het halen van de gebiedsdoelstelling forse maatregelen nodig zijn. Ten aanzien van habitattype H4010, subtype B, voeren zij aan dat dit habitattype, net als in de West-Nederlandse gebieden, slechts in kleine versnipperde oppervlakten voorkomt in het gebied en daarom een behouddoelstelling is aangewezen.
4.1. De Afdeling volgt [appellant] en anderen niet in hun stelling dat de Habitatrichtlijn enkel tot behoud van habitats verplicht. Daartoe overweegt de Afdeling dat gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de Habitatrichtlijn, indien een gebied wordt aangewezen voor een kwalificerend habitattype - in dit geval habitattype H6410 - niet kan worden volstaan met een instandhoudingsdoelstelling die ertoe leidt dat het desbetreffende habitattype op landelijk niveau in een ongunstige staat van instandhouding blijft verkeren dan wel komt te verkeren. Uit de in rechtsoverweging 2 aangehaalde artikelen van de Habitatrichtlijn volgt immers dat de lidstaat in beginsel is gehouden om alle benodigde maatregelen te treffen om kwalificerende habitattypen en soorten in een gunstige staat van instandhouding te behouden dan wel te herstellen.
Voorts is niet gebleken of hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat een hersteldoelstelling in bedoeld gebied niet nodig is om de landelijke doelstelling te halen. De verwijzing naar het vaststellen van de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio door de Europese Commissie is daartoe onvoldoende. Anders dan [appellant] en anderen menen is met het vaststellen van deze lijst niet verzekerd dat een landelijke doelstelling wordt gehaald, maar enkel dat de landelijke dekking en de geografische spreiding van de geselecteerde gebieden, gelet op de totale oppervlakte van een habitattype en totale populatie van een soort binnen een lidstaat, voldoende is. Wat de landelijke staat van instandhouding en instandhoudingsdoelstelling voor afzonderlijke habitattypen en -soorten is dan wel moet zijn, wordt pas daarna door de lidstaten bezien. De stelling van [appellant] en anderen dat andere gebieden meer mogelijkheden bieden voor herstel, is evenmin voldoende om aannemelijk te maken dat een hersteldoelstelling voor het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer niet noodzakelijk is om de landelijke doelstelling te behalen. Nu de landelijke staat van instandhouding als zeer ongunstig is beoordeeld en de landelijke doelstelling gericht is op herstel van zowel oppervlakte als kwaliteit van het habitattype, heeft de staatssecretaris kunnen stellen dat gebiedsdoelstellingen die enkel zijn gericht op behoud van dit habitattype niet in de rede liggen. Voor die groep van gebieden met potentie voor herstel van dit habitattype, waartoe het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer behoort, heeft de staatssecretaris dan ook gebiedsdoelstellingen gericht op herstel kunnen opnemen teneinde de landelijke doelstelling te kunnen verwezenlijken. Dat in bedoeld gebied wellicht forse maatregelen nodig zijn om herstel te bewerkstelligen, doet aan het bestaan van die potentie niet af.
De betogen van [appellant] en anderen betreffende habitattype H6410 falen.
4.2. Ten aanzien van de stelling van [appellant] en anderen betreffende habitattype H4010, subtype B, acht de Afdeling het volgende van belang. Een gebiedsdoelstelling wordt door de staatssecretaris bepaald naar de landelijke doelstelling en wat er aan maatregelen nodig is om deze landelijke doelstelling te verwezenlijken. Niet is in geschil dat de landelijke doelstelling voor bedoeld habitattype "uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit" is. Uit de toelichting bij het besluit blijkt dat de grootste potentie om de landelijke doelstelling te verwezenlijken ligt in de vier Noord-Nederlandse gebieden, waartoe het gebied Rottige Meenthe & Brandemeer behoort. Voor die gebieden zijn dan ook hersteldoelstellingen opgenomen. Uit hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd is niet gebleken dat de staatssecretaris dit niet heeft kunnen doen. De verwijzing van [appellant] en anderen naar de West-Nederlandse gebieden waarvoor een behouddoelstelling is opgenomen voor dit habitattype is daartoe onvoldoende, nu uit bedoelde toelichting blijkt dat daarbij doorslaggevend is geweest dat binnen die gebieden geen potentie is voor uitbreiding van de oppervlakte en/of verbetering van de kwaliteit. Voorts staat in de toelichting dat het gebied Rottige Meenthe & Brandmeer mogelijkheden biedt voor enige uitbreiding van oppervlakte en verbetering van de kwaliteit van voornoemd subtype vanwege de grote oppervlakte veenmosrietlanden (H7140B). [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
458.