ECLI:NL:RVS:2014:757

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201305406/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van het gebied Holtingerveld als speciale beschermingszone onder de Natuurbeschermingswet 1998

Op 5 maart 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin de staatssecretaris van Economische Zaken het gebied Holtingerveld heeft aangewezen als speciale beschermingszone op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Dit besluit, genomen op 25 april 2013, was gebaseerd op artikel 10a van de Nbw 1998 en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie. De appellant, een lokale bewoner, heeft beroep ingesteld tegen deze aanwijzing, omdat hij van mening was dat zijn percelen ten onrechte deel uitmaakten van het Natura 2000-gebied.

De appellant betoogde dat op zijn percelen geen kwalificerende natuurwaarden aanwezig waren en dat de aanwijzing in strijd was met een ambtelijk advies. De staatssecretaris verdedigde echter dat de percelen N 725 en N 408 wel degelijk kwalificeerden als het habitattype 'oude eikenbossen' (H9190) en dat de percelen N 404 en N 405 noodzakelijk waren voor de ecologische samenhang van het gebied. De staatssecretaris stelde dat de verbinding tussen de verschillende habitattypegebieden essentieel was voor het behoud van de natuurwaarden.

De Afdeling heeft de argumenten van de appellant verworpen en geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de percelen als Habitatrichtlijngebied heeft aangewezen. De Afdeling benadrukte dat bij de selectie en begrenzing van Natura 2000-gebieden uitsluitend ecologische criteria mogen worden gehanteerd, en dat economische of sociale belangen niet in aanmerking mogen worden genomen. De uitspraak concludeerde dat het beroep van de appellant ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201305406/1/R2.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de staatssecretaris van Economische Zaken,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2013, kenmerk PDN/2013-070, heeft de staatssecretaris krachtens artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) het gebied Holtingerveld aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn).
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2013, waar [appellant] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.E. de Groot-Valenteijn, bijgestaan door drs. E.R. Osieck en ir. D. Bal, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover thans van belang, wijst de minister gebieden aan ter uitvoering van de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het tweede lid bevat een besluit als bedoeld in het eerste lid de instandhoudingsdoelstelling voor het gebied. Tot de instandhoudingsdoelstellingen behoren in ieder geval: […]
b. de doelstellingen ten aanzien van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties in het wild levende dier- en plantensoorten, voor zover vereist ingevolge de Habitatrichtlijn.
Ingevolge het vierde lid gaat een besluit als bedoeld in het eerste lid vergezeld van een kaart, waarop de begrenzing van het gebied nauwkeurig wordt aangegeven alsmede van een toelichting.
2. Het gebied Holtingerveld is onder meer aangewezen voor het habitattype "oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur" (H9190) (hierna: oude eikenbossen) en het habitattype "droge Europese heide" (H4030) (hierna: droge heiden). Voor deze habitattypen is de instandhoudingsdoelstelling "behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit" opgenomen.
3. [appellant] stelt dat zijn percelen, kadastraal bekend gemeente Havelte, N 725 en N 408, en het zuidelijke deel van zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Havelte, N 405 en zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Havelte, N 404, ten onrechte deel uitmaken van het Natura 2000-gebied. Volgens [appellant] is op de percelen N 725 en N 408 geen sprake van habitattype "oude eikenbossen" (H9190).
Voorts is het meebegrenzen van de percelen N 405 en N 404, volgens [appellant], in strijd met een ambtelijk advies dat is gegeven in het kader van het bestreden besluit. Het is hem onduidelijk waarom geen gevolg is gegeven aan dit advies waarin is bevestigd dat ter plaatse van deze percelen geen natuurwaarden aanwezig zijn. Volgens [appellant] zijn deze percelen al lange tijd agrarisch in gebruik, zijn daar geen bijzondere natuurwaarden aanwezig en bestaan plannen om de camping uit te breiden op perceel N 405. [appellant] bestrijdt het standpunt dat de percelen de enige verbinding tussen het naastgelegen perceel N 407 en de overige gronden van het Natura 2000-gebied zijn. Ten slotte wijst [appellant] op andere recreatiebedrijven en voert hij nog een aantal feitelijke omstandigheden aan die, volgens hem, in de weg staan aan het meebegrenzen van deze twee percelen.
3.1. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat een bosje, gelegen op de percelen N 725 en N 408, kwalificeert als het habitattype "oude eikenbossen" (H9190) gelet op bostype, bodemsoort en historie. Voorts stelt de staatssecretaris dat gelet op de aanwezigheid van habitattype "droge heide" (H4030) op perceel N 407 en behoud van de algehele samenhang van het gebied, is afgezien van verdere verkleining van het Natura 2000-gebied door het niet langer meebegrenzen van de percelen N 404 en N 405.
3.2. Ten aanzien van de percelen N 725 en N 408 blijkt uit het bestreden besluit en is ter zitting toegelicht, dat deze percelen zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied vanwege de aanwezigheid van het habitattype "oude eikenbossen" (H9190). Daartoe is in dit besluit vermeld dat op bedoelde percelen sprake is van een zogenoemde oude bosgroeiplaats; een plaats waar rond 1850 bos aanwezig was en waar dit nu vooral in de bodemsoort en ondergroei nog zichtbaar is. De stelling van [appellant] dat op deze gronden niet onafgebroken bos aanwezig is geweest en daar thans met name de boomsoort Vogelkers voorkomt, doet er niet aan af dat de natuurwaarden aanwezig op deze twee percelen kwalificeren als het habitattype "oude eikenbossen" (H9190). Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris deze percelen niet als Habitatrichtlijngebied heeft mogen aanwijzen.
Het betoog betreffende de percelen N 725 en N 408 faalt dan ook.
3.3. Voor zover [appellant] stelt dat de percelen N 405 en N 404 ten onrechte deel uitmaken van het Natura 2000-gebied, overweegt de Afdeling het volgende.
Ter zitting heeft de staatssecretaris gesteld dat, hoewel op bedoelde percelen geen kwalificerende natuurwaarden aanwezig zijn, deze percelen noodzakelijk zijn voor de algehele, ecologische, samenhang van het gebied. Daartoe heeft de staatssecretaris toegelicht dat deze percelen de meest logische en directe verbinding vormen tussen twee gebieden met het habitattype "droge heiden" (H4030), gelegen direct ten westen - perceel N 407 - en direct ten oosten van de percelen N 404 en N 405. De staatssecretaris acht de verbinding gevormd door de percelen N 404 en N 405 noodzakelijk om, overeenkomstig de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van het habitattype te kunnen verbeteren en hij stelt dat versnippering juist leidt tot achteruitgang van de kwaliteit van dit habitattype. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Zijn verwijzing naar een vergunde, nog op te richten, woning is daartoe onvoldoende nu ter zitting is gebleken dat deze woning buiten het Natura 2000-gebied zal worden opgericht. Hetgeen [appellant] voorts heeft aangevoerd betreffende een ambtelijk advies, het agrarisch gebruik en de ontbrekende natuurwaarden is enkel een onderbouwing van zijn stelling dat geen kwalificerende waarden op de percelen N 404 en N 405 aanwezig zijn, en kan daarom niet afdoen aan het bovenstaande.
Ten aanzien van de uitbreidingsplannen van [appellant], is het volgende van belang. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 28 december 2011, nr. 201003125/1/R2, mogen bij de selectie en begrenzing van een Natura 2000-gebied in het kader van de Habitatrichtlijn, slechts ecologische criteria worden gehanteerd. Met vereisten op economisch, sociaal of cultureel gebied en met regionale en lokale bijzonderheden zoals vermeld in artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn mag geen rekening worden gehouden. Gelet hierop heeft de staatssecretaris terecht de eventuele negatieve gevolgen voor de belangen van [appellant] niet bij de begrenzing van het gebied betrokken.
Hetgeen [appellant] overigens betoogt, heeft geen betrekking op de ecologische criteria die bij de selectie en begrenzing van een Natura 2000 gebied moeten worden gehanteerd. De bezwaren, die met name betrekking hebben op feitelijke omstandigheden, kunnen dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
Gelet op het bovenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris de percelen 404 en N 405 niet als Habitatrichtlijngebied heeft mogen aanwijzen. Het betoog betreffende deze percelen faalt.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
458.