ECLI:NL:RVS:2014:727

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201302628/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • Y.E.M.A. Timmerman-Buck
  • J. Kramer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor verbouwing bedrijfsruimte en woningen in Leiden

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Ruimbaan B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Het geschil betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Leiden om een omgevingsvergunning te verlenen voor de verbouwing van een bedrijfsruimte aan de Hoge Rijndijk 96 te Leiden tot een bedrijfsruimte op de begane grond en acht woningen op de eerste verdieping. Het college had eerder op 15 december 2011 de vergunning geweigerd, maar op 6 maart 2012 deze beslissing ingetrokken en alsnog de vergunning verleend, onder de voorwaarde dat 24 parkeerplaatsen op het achterterrein beschikbaar zouden zijn voor de gebruikers van de bedrijfsruimte en de toekomstige bewoners van de appartementen.

De rechtbank heeft op 6 februari 2013 het beroep van Ruimbaan tegen de weigering van het college gegrond verklaard, maar het beroep tegen de beslissing van 14 augustus 2012 ongegrond verklaard. Ruimbaan heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling heeft de zaak op 8 november 2013 ter zitting behandeld, waarbij Ruimbaan werd vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed en mr. A.J.G. Lommerse, en het college door mr. C.H. Norde en R.F.M. Bakker.

De Afdeling oordeelde dat het college de omgevingsvergunning niet had kunnen verlenen onder de voorwaarde dat Ruimbaan een deel van de parkeerplaatsen ter beschikking moest stellen aan de gebruikers van het pand Hoge Rijndijk 94, aangezien dit niet relevant was voor de aanvraag. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze was aangevallen, en het besluit van het college van 14 augustus 2012 vernietigd. De Afdeling heeft zelf voorzien in de zaak door de voorwaarde aan de omgevingsvergunning te verbinden dat Ruimbaan zorg moet dragen voor 19 parkeerplaatsen op het achterterrein voor de gebruikers van de bedrijfsruimte en de toekomstige bewoners van de appartementen.

Uitspraak

201302628/1/A1.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ruimbaan B.V., gevestigd te Leiden,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2013 in zaaknrs. 12/8521 en 12/8522 in het geding tussen:
Ruimbaan
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2011 heeft het college geweigerd aan Ruimbaan een omgevingsvergunning te verlenen voor het verbouwen van een bedrijfsruimte tot een bedrijfsruimte op de begane grond en acht woningen op de eerste verdieping van het pand aan de Hoge Rijndijk 96 te Leiden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 juli 2012 heeft het college het door Ruimbaan daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het college het besluit van 15 december 2011 ingetrokken en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog verleend.
Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft het college het door Ruimbaan daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 6 maart 2012 in stand gelaten, met dien verstande dat als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden dat Ruimbaan er zorg voor draagt dat de 24 parkeerplaatsen op het achterterrein ook daadwerkelijk ter beschikking staan aan de gebruikers van de bedrijfsruimte behorende bij het bouwplan, de (toekomstige) bewoners van de appartementen zoals opgenomen in het bouwplan, en de gebruikers van de bedrijfsruimten in het pand Hoge Rijndijk 94, direct gelegen aan de Hoge Rijndijk.
Bij uitspraak van 6 februari 2013 heeft de rechtbank het door Ruimbaan tegen het besluit van 17 juli 2012 ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar ongegrond is verklaard, en bepaald dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voor zover dat is vernietigd. De rechtbank heeft het door Ruimbaan ingestelde beroep tegen het besluit van 14 augustus 2012 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Ruimbaan hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2013, waar Ruimbaan, vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Naaldwijk, en mr. A.J.G. Lommerse, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden, en R.F.M. Bakker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Vaststaat dat het bedrijfsgebouw Hoge Rijndijk 94-96 voorheen in gebruik was als één gebouw. In de huidige situatie zijn de bedrijfsgebouwen gesplitst. Het gebouw Hoge Rijndijk 94 is gelegen direct aan de Hoge Rijndijk en het gebouw Hoge Rijndijk 96 is daarachter gelegen. Het bouwplan voorziet in het verbouwen van het gebouw Hoge Rijndijk 96 tot een bedrijfsruimte op de begane grond en acht woningen op de eerste verdieping. Op het binnenterrein achter de gebouwen is een parkeerterrein gelegen met 24 parkeerplaatsen (hierna: het achterterrein).
2. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Zuidelijke schil" de bestemming "Gemengde doeleinden 4".
Ingevolge artikel 11.1.1, aanhef en onder d, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor gemengde doeleinden aangewezen gronden, ter plaatse van de bestemmingsaanduiding GD4, bestemd voor woondoeleinden, detailhandel, ateliers, horeca, sport en recreatie en publieksgerichte dienstverlening.
Ingevolge artikel 11.2.6 zijn de op de locatie aangewezen voor Gemengde doeleinden, GD4 op kaart 6, gesitueerd aan het verblijfsgebied in het binnengebied achter Hoge Rijndijk 94 en 96-96g, uitsluitend woningen in de vorm van bovenwoningen toegestaan, waarbij voorts voor deze bovenwoningen geldt dat uitsluitend inpandige buitenruimten in de vorm van loggia’s zijn toegestaan; het aantal bovenwoningen mag niet meer dan 6 bedragen.
Ingevolge artikel 11.4.7 kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 11.2.6 voor de uitbreiding van het toegestane aantal bovenwoningen tot maximaal 8, indien in een parkeeroplossing voor de 8 bovenwoningen wordt voorzien.
3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat in de planvoorschriften is bepaald dat ten hoogste zes bovenwoningen zijn toegestaan en het bouwplan voorziet in acht bovenwoningen.
Om het bouwplan niettemin te kunnen realiseren heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 11.4.7 van de planvoorschriften, voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend.
4. Ruimbaan betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen onder de voorwaarde dat zij een gedeelte van de 24 parkeerplaatsen op het achterterrein ter beschikking dient te stellen aan de gebruikers van het pand Hoge Rijndijk 94. Volgens Ruimbaan heeft het college bij het bepalen van de parkeerbehoefte van het bouwplan, Hoge Rijndijk 96, ten onrechte de parkeerbehoefte van het pand Hoge Rijndijk 94 betrokken.
Verder betoogt Ruimbaan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte de bestaande parkeerbehoefte vanwege het bouwplan niet heeft afgetrokken van het aantal benodigde parkeerplaatsen als gevolg van de realisatie van het bouwplan. Tot slot voert Ruimbaan aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college een onjuiste parkeernorm heeft gehanteerd, nu de norm voor een winkel in plaats van voor een showroom had moeten worden gebruikt.
4.1. Het college heeft voor het berekenen van de parkeerbehoefte aansluiting gezocht bij de parkeerkencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW) en overgenomen in de Aanbevelingen Stedelijke Verkeervoorzieningen 2004 (ASVV 2004). Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerbehoefte in de oude situatie 10 parkeerplaatsen bedroeg, waarbij is uitgegaan van een voormalig gebruik als showroom en een parkeernorm van 0,8 parkeerplaatsen per 100 m2. In de nieuwe situatie bedraagt de parkeerbehoefte volgens het college 19 parkeerplaatsen, bestaande uit 5,8 parkeerplaatsen voor de bedrijfsruimte, 10,2 voor zes woningen in het duurdere segment en 2,8 voor twee woningen in het goedkopere segment. Voor het pand Hoge Rijndijk 94 dient volgens het college voorts te worden voorzien in 5 parkeerplaatsen, nu het pand een oppervlakte heeft van 567 m2 en een parkeernorm geldt van 0,8 parkeerplaatsen per 100 m2. De benodigde parkeerplaatsen kunnen volgens het college op het achterterrein worden gevonden, nu daar 24 parkeerplaatsen aanwezig zijn.
4.2. Het ter zitting door Ruimbaan ingebrachte betoog dat de berekening van de parkeerbehoefte van het bouwplan onjuist is, biedt geen grond voor het oordeel dat het college de parkeerbehoefte van het bouwplan onjuist heeft berekend door uit te gaan van 10,2 parkeerplaatsen voor zes woningen in het duurdere segment en 2,8 parkeerplaatsen voor twee woningen in het goedkopere segment. Dat in de "Beleidsregels parkeernormen Leiden" onderscheid wordt gemaakt tussen huurwoningen en koopwoningen, wat daar verder van zij, leidt niet tot een ander oordeel, nu vast staat dat de beleidsregels dateren van na het besluit op bezwaar en die niet bij de beoordeling van dat besluit konden worden betrokken.
4.3. Ter zitting hebben Ruimbaan en het college bevestigd dat het bestaande gebruik van het gebouw een showroom voor keukens is en dat het college terecht is uitgegaan van een bestaande parkeerbehoefte van het gebouw van 10 parkeerplaatsen. Hetgeen Ruimbaan heeft aangevoerd over de op het punt van het bestaande gebruik gehanteerde parkeernorm, behoeft aldus geen bespreking meer.
Verder hebben partijen ter zitting bevestigd dat de bestaande parkeerbehoefte van het gebouw 10 parkeerplaatsen bedraagt en dat als gevolg van het bouwplan 9 extra parkeerplaatsen nodig zijn, zodat de parkeerbehoefte van het bouwplan 19 parkeerplaatsen bedraagt. Nu hierover overeenstemming bestaat, behoeft het betoog van Ruimbaan dat het college ten onrechte de bestaande parkeerbehoefte niet heeft afgetrokken van de parkeerbehoefte van het bouwplan, geen bespreking.
4.4. Ten aanzien van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorwaarde heeft het college ter zitting te kennen gegeven dat die voorwaarde onjuist is geformuleerd. Het college heeft erkend dat Ruimbaan daarmee ten onrechte wordt verplicht om, naast de voor het bouwplan benodigde 19 parkeerplaatsen, 5 parkeerplaatsen op het achterterrein ter beschikking te stellen aan de gebruikers van de bedrijfsruimten van het pand Hoge Rijndijk 94, terwijl de aanvraag op dat pand geen betrekking heeft. Het college heeft te kennen gegeven dat uitsluitend de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan aan de orde is en dat aan Ruimbaan ten onrechte de verplichting is opgelegd om de 5 parkeerplaatsen die nodig zijn voor het pand Hoge Rijndijk 94 ter beschikking te stellen.
Gelet op het vorenstaande is het besluit van het college van 14 augustus 2012 niet zorgvuldig voorbereid en daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit heeft de rechtbank niet onderkend. Het betoog slaagt.
De Afdeling ziet, gelet op de door het college en Ruimbaan ter zitting gegeven toelichting, aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf voorziend aan de omgevingsvergunning de voorwaarde te verbinden dat Ruimbaan er zorg voor dient te dragen dat 19 parkeerplaatsen op het achterterrein daadwerkelijk ter beschikking staan aan de gebruikers van de bedrijfsruimte behorende bij het bouwplan en de (toekomstige) bewoners van de met het bouwplan voorziene appartementen.
5. Ruimbaan betoogt tot slot dat de rechtbank haar betoog dat het college van gedeputeerde staten in het goedkeuringsbesluit van 21 juni 2010 hebben vastgesteld dat voor het bouwplan slechts acht parkeerplaatsen nodig zijn, ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten omdat zij dit voor het eerst ter zitting naar voren heeft gebracht.
5.1. Het college van gedeputeerde staten heeft bij het besluit van 21 juni 2010 niet beoordeeld wat de parkeerbehoefte van het bouwplan is en of hierin kan worden voorzien, maar heeft uitsluitend goedkeuring verleend aan de bevoegdheid om voor de uitbreiding van het toegestane aantal bovenwoningen tot maximaal acht af te wijken van het bestemmingsplan. De vraag of voor de met het bouwplan voorziene acht bovenwoningen in een passende parkeeroplossing kan worden voorzien, dient te worden beoordeeld bij het besluit om al dan niet toepassing te geven aan de in artikel 11.4.7 van de planvoorschriften neergelegde bevoegdheid.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover aangevallen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van Ruimbaan tegen het besluit van het college van 14 augustus 2012 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het daarbij aan de omgevingsvergunning de voorwaarde heeft verbonden dat Ruimbaan er zorg voor dient te dragen dat 5 van de 24 parkeerplaatsen op het achterterrein ter beschikking staan aan de gebruikers van de bedrijfsruimten van het pand Hoge Rijndijk 94. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 februari 2013 in zaaknrs. 12/8521 en 12/8522, voor zover aangevallen;
III. verklaart het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ruimbaan B.V. bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden van 14 augustus 2012, kenmerk: Wabo 111511/OLO187081, voor zover het daarbij aan de omgevingsvergunning de voorwaarde heeft verbonden dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ruimbaan B.V. er zorg voor dient te dragen dat 5 van de 24 parkeerplaatsen op het achterterrein ter beschikking staan aan de gebruikers van de bedrijfsruimten van het pand Hoge Rijndijk 94;
V. bepaalt dat aan de omgevingsvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ruimbaan B.V. er zorg voor draagt dat 19 parkeerplaatsen op het achterterrein daadwerkelijk ter beschikking staan aan de gebruikers van de bedrijfsruimte behorende bij het bouwplan en de (toekomstige) bewoners van de appartementen zoals voorzien in het bouwplan;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ruimbaan B.V. in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Leiden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ruimbaan B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 788,00 (zegge: zevenhonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
651.