ECLI:NL:RVS:2014:714

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201301367/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over planschadevergoeding na bestemmingsplanwijziging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 28 december 2012 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eersel heeft vernietigd. Het college had op 23 oktober 2007 een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen. Na een aantal besluiten en een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen, heeft het college op 12 juli 2011 een schadevergoeding van € 18.000,00 toegekend aan [appellant]. Deze beslissing werd echter door de rechtbank in haar uitspraak van 28 december 2012 vernietigd, maar de rechtsgevolgen werden in stand gelaten.

[Appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 12 juli 2011 in stand heeft gelaten. Hij stelt dat de rechtbank het advies van de Stichting Adviesbureau Bestuursrechtspraak (StAB) niet had mogen negeren en dat de verschillen tussen de adviezen van Gloudemans en Van der Vleuten niet aanvaardbaar zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het advies van Gloudemans voldoende onderbouwd was en dat de verschillen in waarderingen verklaard konden worden door bijzondere omstandigheden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 januari 2014 ter zitting behandeld. Na het horen van de partijen heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank terecht het advies van Gloudemans heeft gevolgd en het advies van de StAB buiten beschouwing heeft gelaten. De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak is op 5 maart 2014 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201301367/1/A2.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Duizel, gemeente Eersel, thans diens erven,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 december 2012 in zaak nr. 11/2914 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen, doch het nemen van een vervangend besluit in afwachting van nadere externe advisering uitgesteld.
Bij besluit van 28 juli 2009 heeft het het verzoek opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 27 april 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 15 juli 2008 en 28 juli 2009 ingestelde beroep gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 12 juli 2011 heeft het college [appellant] € 18.000,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verzoek tot de datum van uitbetaling, aan vergoeding van planschade toegekend.
Bij uitspraak van 28 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2014, waar [erfgenaam appellant], bijgestaan door mr. I.J.J.M. Roorda, advocaat te Rosmalen, en vergezeld van A.W.A.T. Verbakel en het college, vertegenwoordigd door J.J.M. van Dooren, werkzaam in dienst van de gemeente Eersel, vergezeld van mr. S. Berns en ing. J.P.A.M. Broekmans, beiden werkzaam bij adviesbureau Gloudemans te Rosmalen (hierna: Gloudemans), zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden.
Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wro blijft het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding krachtens artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze wet of die ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de WRO (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten), nog tot 1 september 2010 kunnen worden ingediend.
Bij brief van 15 december 2005 heeft [appellant] verzocht om vergoeding van schade die hij lijdt als gevolg van het op 20 juni 2002 (hierna: de peildatum) in werking getreden bestemmingsplan "Kom Duizel 2001". Nu [appellant] het verzoek vóór 1 juli 2008 heeft ingediend, is daarop ingevolge artikel 9.1.18 van de Invoeringswet Wro artikel 49 van de WRO van toepassing.
Ingevolge dat artikel, aanhef en onder a, zoals die bepaling ten tijde van belang luidde, kennen burgemeester en wethouders een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover hij ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van die bepaling dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts indien realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan van dit uitgangspunt afgeweken moeten worden.
3. [appellant] had het perceel [locatie] te Duizel in eigendom. Op dit perceel bevindt zich een woning met bedrijfsruimte. Volgens [appellant] is het perceel als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingplan "Kom Duizel 2001" in waarde gedaald, omdat daarbij de tot dan toe ter plaatse bestaande mogelijkheden voor de vestiging van bedrijven zijn komen te vervallen.
Aan het besluit van 12 juli 2011 heeft het college een advies van 24 juni 2011 van Gloudemans ten grondslag gelegd. Volgens dit advies is de waarde van het perceel vóór de peildatum € 373.000,00 en ná de peildatum € 355.000,00 en bedraagt de planschade derhalve € 18.000,00.
4. In beroep heeft [appellant] een rapport van 26 september 2011 overgelegd van ir. C.W.J.M. van der Vleuten, beëdigd rentmeester en makelaar o.g. te Sint-Oedenrode. Volgens hem is de waarde van het perceel vóór de peildatum € 393.000,00 en ná de peildatum € 285.000,00 en bedraagt de planschade derhalve € 108.000,00.
5. De rechtbank heeft het besluit van 12 juli 2011 vernietigd, omdat uit het advies van Gloudemans dat hieraan ten grondslag is gelegd weliswaar volgt dat bij, zowel de vaststelling van de waarde vóór de planologische wijziging, als de vaststelling van de waarde ná de planologische wijziging, gebruik is gemaakt van de comparatieve methode, maar hieruit niet valt af te leiden, welke objecten bij de vergelijking zijn betrokken. Zij heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit echter in stand gelaten, omdat deze objecten in een aanvullend advies van 22 november 2011 zijn vermeld en het verschil tussen de adviezen van Gloudemans en Van der Vleuten wat betreft de waarde van het perceel vóór de peildatum slechts € 20.000,00 bedraagt en daarmee binnen een aanvaardbare bandbreedte valt. Hierop lettend, heeft de rechtbank het op haar verzoek door de Stichting Adviesbureau Bestuursrechtspraak (hierna: StAB) op 4 juni 2012 aan haar uitgebrachte advies buiten beschouwing gelaten, ook omdat in het taxatierapport van 23 april 2012 van ing. F. Nijpjes RT, zelfstandig rentmeester en register-taxateur te Sint Odiliënberg, waarop de StAB zich heeft gebaseerd, een ongebruikelijke taxatiemethode is gehanteerd.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 12 juli 2011 ten onrechte in stand heeft gelaten. Zij mocht het advies van de StAB niet buiten beschouwing laten. Het lag in de rede dat de rechtbank de StAB heeft gevraagd te adviseren over de door het bestemmingsplan "Kom Duizel 2001" veroorzaakte planschade, omdat zij twijfels had over de juistheid van het door Gloudemans aan het college uitgebrachte advies en de adviezen van Gloudemans en Van der Vleuten aanzienlijk van elkaar verschillen. Het is onbegrijpelijk dat de rechtbank deze verschillen aanvaardbaar acht. Verder heeft zij het aanvullend advies van Gloudemans ten onrechte in haar oordeel betrokken, nu dit niet aan het besluit van 12 juli 2011 ten grondslag is gelegd, aldus [appellant].
6.1. Gloudemans heeft in het aanvullend advies van 22 november 2011 de in het eerdere advies vastgestelde waarde van het perceel vóór de peildatum nader toegelicht door in een tabel weer te geven, welke objecten bij de waardevaststelling zijn gebruikt. Het gaat hierbij om de objecten Beersbeemden 20, Gildestraat 36 en Wolderstraat 2. Deze objecten hebben een gemiddelde prijs van € 249,00 per m² en € 404,00 per m³, aldus het advies. Gloudemans heeft in het aanvullend advies verder toegelicht dat vier van de zes door Van der Vleuten in het advies van 26 september 2011 opgevoerde objecten, te weten Kerkakkers 22, Sint Janstraat 13, Akkerstraat 2 en Beersbeemden 5, gemiddeld ongeveer eenzelfde prijs per m² en m³ hebben, te weten € 231,00 per m² en € 406,00 per m³. Gloudemans heeft er voorts op gewezen dat twee objecten in het advies van Van der Vleuten de gemiddelde prijs per m² en m³ drukken, te weten Oude Kerkstraat 31, met een prijs van € 234,00 per m² en € 170,00 per m³, en Sint Janstraat 8, met een prijs van € 214,00 per m² en € 183,00 per m³. Volgens Gloudemans kunnen de afwijkende waarden worden verklaard door uiteenlopende bijzondere omstandigheden, zoals kwaliteit, indeling, afwerkingsniveau, levertijd en fiscale afhandeling. Met deze nadere toelichting heeft de rechtbank terecht toereikend gemotiveerd geacht dat het aan het besluit van 12 juli 2011 ten grondslag gelegde advies inhoudelijk niet ondeugdelijk is en dit advies derhalve de bepaling van de hoogte van de planschadevergoeding op € 18.000,00 kan dragen. Reeds hierom mocht zij voorbijgaan aan het aan haar door de StAB uitgebrachte advies. Zij heeft verder terecht in het in beroep aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich, gelet op de nadere motivering van het advies van Gloudemans, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de objecten Sint Janstraat 8 en Oude Kerkstraat 31 voor het vaststellen van de prijs per m² en m³ van het perceel niet van belang zijn. Dit betekent dat de rechtbank evenzeer terecht voorbij is gegaan aan het door Van der Vleuten uitgebrachte advies.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd .
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
502-735.