ECLI:NL:RVS:2014:702

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
201311187/1/A1 en 201311187/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • G.J. Deen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor bouw ondergrondse parkeergarage en kantoorvleugel te Haarlem

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 februari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 4 november 2013 het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard in verband met een omgevingsvergunning die op 11 juli 2012 was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage en een nieuwe kantoorvleugel op het perceel Dreef 3 te Haarlem. De appellant had tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft de zaak op 9 januari 2014 ter zitting behandeld, waarbij zowel de appellant als vertegenwoordigers van het college van burgemeester en wethouders en de provincie Noord-Holland aanwezig waren. De provincie gaf aan dat de bouwwerkzaamheden naar verwachting aan het eind van het voorjaar zouden zijn afgerond, wat het spoedeisend belang voor de appellant bevestigde. De voorzitter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

De voorzitter heeft overwogen dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing was op de aanvraag om omgevingsvergunning, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure niet van toepassing was. De appellant betoogde dat de dokterswoning, een rijksmonument, onderdeel uitmaakte van de aanvraag, maar de voorzitter concludeerde dat de voorziene bouwwerkzaamheden geen ingrijpende wijzigingen aan het rijksmonument zouden veroorzaken. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, met verbetering van de gronden.

Uitspraak

201311187/1/A1 en 201311187/2/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 4 november 2013 in zaak nr. 12/3841 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2012 heeft het college aan de provincie Noord-Holland omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage en een nieuwe kantoorvleugel op het perceel Dreef 3 te Haarlem.
Bij uitspraak van 4 november 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nog nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 januari 2014, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.F. van Heusden-Verhoef en M. Kaldenhoven, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. A.F.P. van Mierlo, R. Visser en H.J. Kassens, allen werkzaam bij de provincie, gehoord.
Overwegingen
1. Ter zitting heeft de provincie Noord-Holland te kennen gegeven dat de bouwwerkzaamheden naar verwachting aan het eind van het voorjaar zullen zijn afgerond en het te realiseren bouwplan vervolgens zo spoedig mogelijk in gebruik zal worden genomen. Gelet hierop is het spoedeisend belang voor [appellant] gegeven.
2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder vergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
f. het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een beschermd monument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, van de Wabo is de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing op de voorbereiding van besluiten, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure daarop van toepassing is.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, voor zover hier van belang, is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, voor zover voor die activiteit krachtens artikel 2.26, derde lid, een adviseur is aangewezen.
Ingevolge artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de wet, als adviseurs aangewezen Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, indien de activiteit betrekking heeft op:
1º het slopen van een beschermd monument of een deel daarvan voor zover van ingrijpende aard,
2º het ingrijpend wijzigen van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, voor zover de gevolgen voor de waarde van het beschermde monument vergelijkbaar zijn met de gevolgen van het geval, bedoeld onder 1º,
3º het reconstrueren van een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan, waarbij de staat van het monument wordt teruggebracht naar een eerdere staat of een veronderstelde eerdere staat van dat monument, of
4º het geven van een nieuwe bestemming aan een beschermd monument of een belangrijk deel daarvan.
4. Het perceel waarop het bouwplan is voorzien, is gelegen in een gebied dat in 1990 is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om omgevingsvergunning op 11 januari 2012 gold ter plaatse van het voorziene bouwplan geen bestemmingsplan. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd was met de op dat moment geldende stedenbouwkundige bepalingen uit de Haarlemse Bouwverordening. Ten tijde van de ontvangst van de aanvraag was evenwel het ter bescherming van het beschermd stadsgezicht strekkend bestemmingsplan "Frederikspark" in voorbereiding, dat op 16 februari 2012 door de gemeenteraad van Haarlem is vastgesteld en na de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling op 29 juni 2012 in zaak nr. 201204059/2/R1 in werking is getreden. Ten tijde van het besluit van 11 juli 2012 gold derhalve inmiddels dit bestemmingsplan, waarmee het bouwplan in overeenstemming is.
5. De rechtbank heeft overwogen dat de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is op de voorbereiding van het besluit van 11 juli 2012, zodat hiertegen bezwaar openstaat. De rechtbank heeft het hiertegen bij haar ingediende beroepschrift van [appellant] daarom aangemerkt als een bezwaarschrift en ter behandeling als bezwaar doorgezonden naar het college.
Het college heeft bij besluit van 8 januari 2014, verzonden op 15 januari 2014, het bezwaarschrift van [appellant] ongegrond verklaard. [appellant] heeft geen rechtsmiddelen tegen dit besluit aangewend, zodat het in rechte onaantastbaar is.
6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is op de voorbereiding van het besluit van 11 juli 2012 en dat het college deze procedure ook heeft gevolgd, zoals is op te maken uit de aan de provincie gestuurde bevestiging van ontvangst van de aanvraag om omgevingsvergunning, de verleende omgevingsvergunning zelf en de publicaties in de Stadskrant van zowel de aanvraag om omgevingsvergunning als het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de zogeheten dokterswoning, een rijksmonument, onderdeel is van de aanvraag om omgevingsvergunning en dat de vergunde sloopwerkzaamheden en functiewijziging van de dokterswoning meebrengen dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, aldus [appellant].
6.1. Ingevolge de artikelen 3.7, eerste lid, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo is op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing, tenzij de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt. De beantwoording van de vraag of op een aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere dan wel de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, is, gelet op artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo afhankelijk van de activiteit die is aangevraagd. De Wabo bepaalt daarmee exclusief welke procedure op een aanvraag om omgevingsvergunning van toepassing is. Het college heeft hierin derhalve geen vrije keuze, maar dient die voorbereidingsprocedure toe te passen die uit de Wabo voortvloeit. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het betoog van [appellant] dat de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is, reeds omdat het college dit in de stukken heeft vermeld, faalt. Evenmin heeft het college feitelijk toepassing gegeven aan de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
6.2. Weliswaar betoogt [appellant] terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de dokterswoning in het pand aan de Dreef 1 geen onderdeel uitmaakt van het bouwplan, maar dit leidt gelet op het navolgende niet tot het daarmee beoogde doel.
Omdat de nieuw te realiseren kantoorvleugel direct grens aan de dokterswoning, zullen de voorziene bouwwerkzaamheden leiden tot beperkte en gedeeltelijk tijdelijke wijzigingen aan de dokterswoning. Uit de bij de aanvraag behorende stukken volgt dat de ingrepen aan de dokterswoning bestaan uit het tijdelijk verwijderen van een eensteensmuur die tegen de bestaande zijgevel rechts naast de voordeur van de dokterswoning is gebouwd, het ongedaan maken van een in 1966 aangebrachte verhoging van de buitenschoorsteen van de dokterswoning en de verwijdering van een deel van de zijgevel van Dreef 3 dat op het platte dak van de uitbouw van de dokterswoning was geplaatst. Blijkens de aanvraag om omgevingsvergunning zal de functie van de dokterswoning niet worden gewijzigd. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het aanvraagformulier onjuist is ingevuld.
Gelet op vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het bouwplan geen ingrijpende wijzigingen van het rijksmonument tot gevolg zal hebben en dat daarom geen sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo waarop de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
6.3. Nu zowel ten tijde van de aanvraag als ten tijde van de beslissing op de aanvraag evenmin sprake was van een andere in artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo limitatief opgenomen activiteit, heeft de rechtbank terecht overwogen dat op de aanvraag om omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is.
Het betoog faalt.
7. Aan het betoog van [appellant] dat de omgevingsvergunning van rechtswege is verleend indien de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing is, wordt in deze procedure voorbijgegaan. Dit betoog heeft betrekking op de rechtmatigheid van het besluit van 11 juli 2102 en diende aan de orde te worden gesteld in de bezwaar- en beroepsprocedure betreffende dat besluit. Nu het aan [appellant] gerichte besluit op bezwaar van 8 januari 2013 in rechte onaantastbaar is geworden, wordt aan bespreking van dit betoog niet meer toegekomen.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
604.