201306660/1/R2.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te [woonplaats], gemeente Rheden,
en
de raad van de gemeente Rheden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013, nummer 13.30, heeft de raad het bestemmingsplan "De Steeg en Ellecom, locatie nabij [locatie] te De Steeg" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2014, waar de raad, vertegenwoordigd door M.W. van Vorselen en J.F.E. Perlitius, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan maakt een nieuw bouwvlak mogelijk voor een woning nabij [locatie] te De Steeg.
3. [appellant] voert aan dat het besluit niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
4. [appellant] betoogt dat als gevolg van de oprichting van een woning op het daarvoor aangewezen bouwvlak een aantasting van zijn woon- en leefklimaat zal optreden. De invloed van het plan op zijn woongenot en privacy en op de lichtinval in zijn woning is volgens [appellant] onvoldoende onderzocht.
4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] optreedt. De privacy en het woongenot zullen niet door het plan worden aangetast en de lichtinval in de woning van [appellant] zal niet verminderen.
4.2. De afstand van de woning van [appellant] tot de voorziene woning bedraagt ongeveer 25 meter. Tussen beide woningen ligt een weg, waaraan bovendien aan de zijde van de woning van [appellant] een dichte haag staat. De raad heeft ter zitting de oriëntatie en ligging van de woning van [appellant] ten opzichte van de in het plan voorziene woning verder toegelicht aan de hand van luchtfoto’s. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant] optreedt. Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt dat de raad de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet heeft aangetoond. Hij voert daartoe aan dat, hoewel er een overeenkomst over de kosten van planschade is gesloten met de initiatiefnemer, niet is onderzocht hoe groot de planschade voor de gemeente is ingeval de initiatiefnemer failliet gaat.
5.1. Volgens bedoelde overeenkomst komen planschadekosten voor rekening van de initiatiefnemer. Ook ingeval deze kosten niet op de initiatiefnemer kunnen worden verhaald, geeft hetgeen [appellant] in zoverre heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de planschadekosten zodanig hoog zullen zijn dat deze aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Het betoog faalt.
6. [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
579-803.