201306083/1/R2.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Wageningen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Wageningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2013, nummer 13.0206255, heeft de raad het bestemmingsplan "Wageningen, 2e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2014, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door E.C. Bijker en M.G. Schot, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting stichting De Woningstichting, vertegenwoordigd door drs. A.H.J.M. Hendriks, gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een actueel juridisch-planologisch kader voor vrijwel de gehele kern van Wageningen en is grotendeels conserverend van aard.
3. [appellant] en anderen richten zich tegen het plan voor zover daarbij aan een deel van de gronden in de Patrimoniumwijk waaraan overeenkomstig het vorige plan en de feitelijke situatie volgens het ontwerpplan de bestemming "Tuin" zou worden toegekend, in het vastgestelde plan de bestemming "Wonen" is toegekend en voor zover de planregels het mogelijk maken om na sloop de woningen breder en dieper te herbouwen.
4. Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat de raad ten onrechte niet met hen heeft overlegd over de wijzigingen die de raad naar aanleiding van de zienswijze van stichting De Woningstichting ten opzichte van het ontwerp in het plan heeft aangebracht, overweegt de Afdeling dat de met juistheid door de raad gevolgde procedure niet voorziet in een overlegverplichting als bedoeld door [appellant] en anderen. Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd met het uitgangspunt daarvan het groene karakter en de beeldbepalende kenmerken van de wijk, waarin de afzonderlijke huizenblokken worden gescheiden door tuinen, aantast. Zij voeren daartoe aan dat anders dan in het vorige plan op meerdere plaatsen in de Patrimoniumwijk aangrenzend aan de bouwvlakken ten onrechte geen plandeel met de bestemming "Tuin" is opgenomen. Doordat aan deze gronden nu de bestemming "Wonen" is toegekend, kunnen de woningen volgens de planregels, nadat ze gesloopt zijn, groter worden herbouwd.
5.1. De raad brengt naar voren dat naar aanleiding van de zienswijze van De Woningstichting het plan ten opzichte van het ontwerpplan marginaal is aangepast, waardoor meer flexibiliteit wordt verkregen. Bij herbouw kunnen volgens de raad de tuinen iets kleiner worden, omdat de woningen iets groter mogen worden. De beeldbepalende afzonderlijke huizenblokken met het kleinschalige karakter van korte rijtjes en verspringingen blijven in het plan behouden, waardoor ook het groene karakter van de wijk niet verandert.
5.2. Ingevolge artikel 19, lid 19.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de gronden waaraan de bestemming "Tuin" is toegekend bestemd voor tuinen.
Ingevolge artikel 23, lid 23.1, aanhef en onder a en h, van de planregels zijn de gronden waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend bestemd voor woningen met daaraan ondergeschikt tuinen, erven en terreinen.
Ingevolge lid 23.6, aanhef en onder a, kan bij omgevingsvergunning een incidentele achterwaartse overschrijding van het bouwvlak tot een maximale diepte van 15 meter en een zijwaartse overschrijding van het bouwvlak van maximaal 1,5 meter worden toegestaan, mits er sprake is van sloop en herbouw of met andere woorden een nieuwe architectonische eenheid ontstaat, welke wat betreft schaal inpasbaar is in het bebouwingsbeeld van de omgeving.
5.3. Zoals de raad ter zitting heeft toegelicht is slechts aan een beperkt deel van de gronden waaraan in het voorheen geldende bestemmingplan "Wageningen" de bestemming "Tuin" was toegekend in het huidige plan de bestemming "Wonen" toegekend. Gelet op de maximale maatvoering van de overschrijdingen als bedoeld in artikel 23, lid 23.6, van de planregels en op de plaatsing en onderlinge afstanden van de bouwvlakken en de stroken met de bestemming "Tuin", heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan waarborgt dat bij herbouw het karakter van de bebouwing, met korte verspringende rijtjes woningen en afzonderlijke huizenblokken, behouden blijft waardoor het groene karakter van de wijk in stand wordt gelaten. Het betoog faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Wiel w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
579-803.