ECLI:NL:RVS:2014:656

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
201306009/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van erkenning voor keuringsplaats motorvoertuigen door de RDW

In deze zaak gaat het om de intrekking van de erkenning van [appellant sub 1] door de RDW voor het uitvoeren van periodieke keuringen van motorvoertuigen tot en met 3500 kg. De RDW heeft op 5 december 2012 besloten de erkenning in te trekken, omdat op 25 september 2012 de benodigde hefinrichting niet beschikbaar was voor een steekproef. Dit besluit werd door [appellant sub 1] bestreden, maar de RDW verklaarde het bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland heeft op 28 juni 2013 het beroep van [appellant sub 1] gegrond verklaard en het besluit van de RDW vernietigd, maar de RDW ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak op 22 januari 2014 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de RDW terecht de erkenning had ingetrokken, omdat [appellant sub 1] niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de erkenning. De voorzieningenrechter had niet onderkend dat de RDW bevoegd was om de erkenning in te trekken op basis van de overtreding van artikel 31 van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK. De Afdeling oordeelde dat de RDW zich terecht op het standpunt had gesteld dat de hefinrichting niet beschikbaar was binnen de gestelde termijn van vijftien minuten na aankomst van de steekproefcontroleur.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van [appellant sub 1] ongegrond, terwijl het hoger beroep van de RDW gegrond werd verklaard. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere afhandeling, maar de intrekking van de erkenning bleef in stand. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van erkenninghouders en de gevolgen van het niet naleven van de regelgeving.

Uitspraak

201306009/1/A1.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Purmerend,
2. de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2013 in zaak nrs. 13/2340 en 13/2373 in het geding tussen:
[appellant sub 1]
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2012 heeft de RDW de aan [appellant sub 1] voor de keuringsplaats aan de [locatie] te Purmerend verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen voor de categorie motorvoertuigen tot en met 3500 kg met ingang van 12 december 2012 voor de duur van twaalf weken ingetrokken.
Bij besluit van 3 mei 2013 heeft de RDW het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 mei 2013 vernietigd, het besluit van 5 december 2012 herroepen, bepaald dat [appellant sub 1] op 25 september 2012 een overtreding categorie I heeft begaan, de erkenning voor de categorie voertuigen tot 3500 kg voor de duur van zes weken wordt ingetrokken, ingaande vijf werkdagen na de dag van verzending van de uitspraak, en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] en de RDW hoger beroep ingesteld.
[appellant sub 1] en de RDW hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2014, waar [appellant sub 1], en de RDW, vertegenwoordigd door mr. E. Houtman, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 kan de RDW een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK (hierna: de Regeling) gelden, indien het voertuig blijkens de mededeling van de RDW wordt onderworpen aan een steekproef, de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen.
Ingevolge het vijfde lid wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de ter zake door de RDW gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat:
[…]
d. de desbetreffende ruimte en apparatuur gedurende de steekproef beschikbaar worden gesteld.
Ingevolge artikel 36 wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 31, in het kader van het toezicht alle medewerking aan de daartoe aangewezen functionarissen van de RDW verleend. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
[...]
d. het gebruik maken van de benodigde apparatuur;
[...].
Bij het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties hanteert de RDW beleidsregels die zijn neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW van, ten tijde van belang, 1 oktober 2012, welke aan elke erkenninghouder en keurmeester bekend zijn gemaakt.
Volgens paragraaf 4.5 heeft de RDW mogelijke overtredingen ondergebracht in vier categorieën, te weten I tot en met IV, waarbij categorie I de lichtere overtredingen en categorie IV de zwaarst mogelijke overtredingen bevat. De hoogte van een sanctie wordt in beginsel bepaald door de categorie waarin een overtreding wordt ingedeeld.
Volgens paragraaf 3.1.1. van de Bijlage Erkenninghouder APK van de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW van 1 oktober 2012 moet de steekproefcontroleur uiterlijk binnen vijftien minuten na aankomst met de uitvoering van het technische gedeelte van de steekproef kunnen beginnen. Deze periode van vijftien minuten is uitdrukkelijk niet bedoeld om de keurmeester of het voertuig van elders, buiten de keuringsplaats, te (laten) komen. Bij overtreding van deze voorschriften wordt een intrekkingsprocedure gestart.
Volgens paragraaf 4.5 van deze bijlage is een voorbeeld van een categorie I overtreding:
- tijdens de steekproef defecte apparatuur.
Volgens deze paragraaf is een voorbeeld van een categorie III overtreding:
geen of onvoldoende medewerking verlenen tijdens een steekproef:
- voertuig en/of mobiele eenheid niet aanwezig;
- keurmeester niet aanwezig bij de steekproefcontrole;
- het niet ter beschikking stellen van de vereiste apparatuur.
2. De RDW heeft de keuringsbevoegdheid van [appellant sub 1] voor de categorie voertuigen tot en met 3500 kg voor twaalf weken ingetrokken, omdat op 25 september 2012 de vierkoloms hefinrichting niet beschikbaar was voor de uitvoering van de steekproef. Deze hefinrichting was niet beschikbaar, omdat hierop een ander voertuig stond dat vanwege een defect niet te verrijden was. In het besluit van 5 december 2012 heeft de RDW in aanmerking genomen dat het de tweede overtreding binnen 30 maanden betreft.
3. [appellant sub 1] betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat geen overtreding is gepleegd. Hij voert hiertoe aan dat hij binnen vijftien minuten na aankomst aan de steekproefcontroleur heeft voorgesteld het andere voertuig met een kabel en een heftruck van de hefinrichting te verwijderen, maar deze te kennen gaf dat dit niet nodig was. Voorts betoogt [appellant sub 1] dat de voorzieningenrechter ten onrechte de steekproefcontroleur niet heeft gehoord over het voorgaande.
3.1. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de RDW zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat artikel 31, vijfde lid, onder d, van de Regeling is overtreden, reeds nu de hefinrichting niet beschikbaar was binnen vijftien minuten na aankomst van de steekproefcontroleur en deze derhalve niet met de uitvoering van het technisch gedeelte van de steekproef kon beginnen. Dat binnen vijftien minuten na aankomst is voorgesteld door [appellant sub 1] aan de steekproefcontroleur om het andere voertuig van de hefbrug te takelen en de steekproefcontroleur daarop heeft gezegd dat het verwijderen van het andere voertuig van de hefbrug niet nodig was, heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt. De steekproefcontroleur heeft in zijn zich bij de stukken bevindende schriftelijke verklaring de stelling van [appellant sub 1] dat hij dit voorstel heeft gedaan, uitdrukkelijk weersproken. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat de RDW bij het besluit van 3 mei 2013 van belang heeft mogen achten dat het aan de keurmeester en erkenninghouder is om ervoor te zorgen dat de hefinrichting tijdig beschikbaar is. Verder heeft de voorzieningenrechter, gelet op de schriftelijke verklaring van de steekproefcontroleur over de steekproef, geen grond behoeven te zien de steekproefcontroleur te horen.
De betogen falen.
4. Het betoog van de RDW dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat ook artikel 36 van de Regeling aan het besluit van 5 december 2012 ten grondslag is gelegd is terecht voorgedragen, maar kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. De voorzieningenrechter is, gelet op hetgeen onder 3.1 is overwogen, terecht tot de conclusie gekomen dat de RDW bevoegd is tot intrekking van de voormelde keuringsbevoegdheid.
5. De RDW betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de voormelde overtreding kan worden aangemerkt als een categorie I overtreding als bedoeld in het onder 1 vermelde beleid. Volgens de RDW is de hefinrichting niet beschikbaar gesteld en valt de overtreding dan ook aan te merken als een categorie III overtreding. De hefinrichting was niet defect, maar het voertuig dat daarop stond ten tijde van de steekproef, aldus de RDW.
5.1. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen dat de RDW de overtreding van artikel 31, vijfde lid, onder d, van de Regeling in dit geval niet heeft mogen aanmerken als een categorie III overtreding als bedoeld in de Bijlage Erkenninghouder APK van de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW. De RDW heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de hefinrichting niet defect was, maar niet ter beschikking is gesteld doordat het daarop geplaatste andere voertuig niet kon worden verwijderd binnen vijftien minuten na aankomst van de steekproefcontroleur. De RDW heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1], door de hefinrichting te gebruiken voor een ander voertuig, het risico heeft genomen dat de steekproefcontroleur van de inrichting niet binnen vijftien minuten gebruik kon maken. Dat de vereiste apparatuur niet opzettelijk niet ter beschikking is gesteld, maakt dit niet anders. Volgens voormeld beleid is niet van belang of sprake is van opzet. Voorts is van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 2 november 2005 in zaak nr. 200409073/1), door het vragen om en het aanvaarden van erkenning als keuringsinstantie een publieke taak op zich wordt genomen en daarmee tevens het risico wordt genomen van verlies van de keuringsbevoegdheid wegens het maken van fouten dat niet tot verwijtbare misslagen beperkt is.
Het betoog slaagt.
6. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het de RDW vrijstond voor de hoogte van de opgelegde sanctie aan te sluiten bij de Toezichtbeleidsbrief, faalt dit betoog. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, behelst het in de Toezichtbeleidsbrief neergelegde beleid een gedifferentieerd systeem van in ernst en gewicht oplopende overtredingen met daaraan gekoppelde, in zwaarte oplopende maatregelen, waarbij in algemene zin rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen en de staat van dienst van de keurmeester. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht overwogen dat dit beleid, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 28 november 2007 in zaak nr. 200703658/1, niet onredelijk is. Het door [appellant sub 1] gestelde financiële nadeel moet worden geacht in dit beleid te zijn verdisconteerd en de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat de verkeersveiligheid niet in gevaar is geweest, doet daar niet aan af. De voorzieningenrechter heeft verder terecht overwogen dat, indien juist zou zijn dat de steekproefcontroleur heeft medegedeeld dat geen verdergaande maatregelen zouden volgen, [appellant sub 1], anders dan hij stelt, daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat een sanctie van de RDW achterwege zou blijven, reeds omdat de steekproefcontroleur terzake niet beslissingsbevoegd is. Daargelaten dat de steekproefcontroleur schriftelijk heeft verklaard dat hij geen toezeggingen heeft gedaan, heeft de voorzieningenrechter, anders dan [appellant sub 1] stelt, ook in zoverre geen grond behoeven te zien de steekproefcontroleur te horen.
7. Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het hoger beroep van de RDW is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 3 mei 2013 alsnog ongegrond verklaren.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland van 28 juni 2013 in zaak nrs. 13/2340 en 13/2373;
IV. verklaart het door [appellant sub 1] ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
531-700.