ECLI:NL:RVS:2014:644

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
201304852/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een eerdere uitspraak inzake vergunning voor recreatiewoning

Op 26 februari 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekers [verzoeker A] en [verzoeker B] tot herziening van een eerdere uitspraak van 13 maart 2013. In die eerdere uitspraak werd het beroep van verzoeker ongegrond verklaard in verband met een vergunning voor het oprichten van een recreatiewoning. Verzoekers stelden dat de Afdeling ten onrechte had overwogen dat het bestreden besluit niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat voor een ander perceel in het verleden een reguliere vergunning was verleend. Verzoekers voerden aan dat de verleende vergunning betrekking had op een ander kadastraal perceel en dat deze vergunning later was ingetrokken. Tijdens de zitting op 3 februari 2014 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoekers werden bijgestaan door hun advocaat en de gemeente Rhenen vertegenwoordigd was door een ambtenaar.

De Afdeling overwoog dat herziening op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Afdeling concludeerde dat verzoekers geen nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangedragen die aan deze voorwaarden voldeden, aangezien de door hen aangevoerde feiten reeds bekend waren. De stelling dat er bereidheid bestond om een bouwvergunning te verlenen voor een andere recreatiewoning werd eveneens afgewezen, omdat herziening niet bedoeld is om het debat te heropenen.

Uiteindelijk werd het verzoek tot herziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in aanwezigheid van een ambtenaar van staat.

Uitspraak

201304852/1/R3.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna samen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Rhenen,
verzoekers,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2013, in zaak nr. 201112857/1/R3.
Procesverloop
Bij uitspraak van 13 maart 2013, in zaak nr. 201112857/1, heeft de Afdeling het beroep van [verzoeker] ongegrond verklaard. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief heeft [verzoeker] de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 februari 2014, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen en de raad van de gemeente Rhenen, vertegenwoordigd door J.M. van Maanen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.1. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb zijn gesteld. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die in een eerdere procedure naar voren zijn gebracht, of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw onderscheidenlijk alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
1.2. [verzoeker] voert aan dat de Afdeling in de uitspraak van 13 maart 2013 ten onrechte heeft overwogen dat het bestreden besluit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel omdat voor het perceel [locatie A], anders dan voor het perceel [locatie B], in het verleden een reguliere vergunning is verleend voor het oprichten van een recreatiewoning. Hij stelt daartoe dat de indertijd verleende vergunning betrekking had op een ander kadastraal perceel dan het perceel waarop de recreatiewoning [locatie A] staat en dat de vergunning, omdat er nooit gebruik van is gemaakt, later is ingetrokken. Daarbij is het gemeentebestuur in het verleden ook bereid geweest zijn recreatiewoning op het perceel [locatie B] te legaliseren.
1.3. Ter ondersteuning van zijn betoog heeft [verzoeker] onder meer een gedeelte overgelegd van het deskundigenbericht dat door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening is uitgebracht in het kader van de procedure over het bestemmingsplan "Buitengebied, Partiële herziening Omgeving Stokweg", waarin de Afdeling op 25 november 2009, zaak nr. 200807187/1/R1, uitspraak heeft gedaan. In dat deskundigenbericht staat dat in 1969 bouwvergunning is verleend voor het verplaatsen van de recreatiewoning [locatie A] naar een hoger gelegen plek op het in eigendom zijnde bosgedeelte, dat van die vergunning geen gebruik is gemaakt en dat de vergunning in 1973 is ingetrokken. Ook heeft de raad tijdens het onderzoek ter zitting van zaak nr. 201112857/1/R3 toegelicht dat voor de recreatiewoning [locatie A] vergunning was verleend voor herbouw op een andere plaats, dat daaraan geen uitvoering is gegeven en dat de vergunning is ingetrokken. Op 3 februari 2014 is ter zitting bevestigd dat het deskundigenbericht bij [verzoeker] bekend was voor de uitspraak waarop het herzieningsverzoek betrekking heeft. Derhalve heeft [verzoeker] aan zijn verzoek geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, ten grondslag gelegd aangezien deze feiten en omstandigheden reeds bij hem bekend waren.
1.4. De stelling van [verzoeker] dat blijkens een brief van het college van burgemeester en wethouders van Rhenen van 27 november 1962 indertijd bereidheid heeft bestaan om ook een bouwvergunning te verlenen voor de op het perceel [locatie B] opgerichte recreatiewoning vormt evenmin grond voor toewijzing van het herzieningsverzoek, omdat herziening niet bedoeld is om het debat te heropenen.
1.5. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Mathot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
413.