201304517/1/A2.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], mede in haar hoedanigheid als wettelijke vertegenwoordiger van haar [zoon], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 april 2013 in zaken nrs. 13/471 en 13/472 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand (lees: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 19 juni 2012 heeft raad aanvragen van [appellante] en haar zoon om toevoegingen ten behoeve van het instellen van bezwaar en het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 4 oktober 2012 heeft de raad aanvragen van [appellante] en haar zoon om toevoegingen ten behoeve van het instellen van beroep en het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening, afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 10 december 2012 heeft de raad het door [appellante], mede namens haar zoon, tegen die besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 april 2013 heeft de rechtbank het door [appellante], mede namens haar zoon, daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante], mede namens haar zoon, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria wordt in dit besluit onder rechtsbelang verstaan het belang voor de behartiging waarvan de rechtzoekende rechtsbijstand verzoekt, voor zover dat belang hem rechtstreeks en individueel aangaat.
Ter nadere invulling van zijn in onder meer artikel 28 van de Wrb neergelegde bevoegdheid heeft de raad beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 3 bij artikel 28 van de Wrb kan op grond van het eerste lid, aanhef en onder b, van die bepaling een toevoeging worden geweigerd indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang waarvoor reeds eerder een toevoeging is verleend. Deze bepaling hangt nauw samen met artikel 32 Wrb waarin het bereik van een toevoeging is geregeld.
Volgens aantekening 2 bij artikel 32 van de Wrb van het Handboek is het begrip rechtsbelang in artikel 1 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria gedefinieerd als het belang waarvoor de rechtzoekende rechtsbijstand aanvraagt. Aldus gedefinieerd zal in de beoordeling moeten worden betrokken wat het door de rechtzoekende met de rechtsbijstand beoogde eindresultaat is, met welk oogmerk rechtsbijstand is verzocht. De wijze waarop het belang behartigd wordt en de wegen die daartoe bewandeld worden, zijn voor de beoordeling minder bepalend. Bij de beoordeling van vervolgaanvragen gaat het veeleer om de vraag of de werkzaamheden waarvoor toevoeging wordt aangevraagd, dienen ter behartiging van hetzelfde rechtsbelang waarvoor reeds eerder is toegevoegd. Indien sprake is van een samenstel van belangen, zal moeten worden beoordeeld of deze ieder afzonderlijk een zelfstandige betekenis hebben, dan wel zo nauw met elkaar samenhangen dat niet gesproken kan worden van een zelfstandig rechtsbelang.
Verder heeft de raad in de werkinstructie V010 vreemdelingenwet (hierna: werkinstructie V010) het toevoegbeleid nader uitgewerkt ter zake van geschillen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND), de visadienst en het ministerie van Buitenlandse Zaken die niet onder het asielrecht, maar wel onder het vreemdelingenrecht vallen, waaronder geschillen over het op medische gronden achterwege laten van uitzetting van een vreemdeling of diens familieleden, als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Onder ‘Bereik meerdere gezinsleden’ is vermeld:
"Ongeacht het aantal beschikkingen verstrek je per gezin, ouders en minderjarige kinderen, in beginsel één toevoeging. De andere wijs je af op bereik. Wanneer duidelijk sprake is van gescheiden rechtsbelangen kun je bij uitzondering meerdere toevoegingen verstrekken. Wel geef je aan dat er sprake is van een groepstoevoeging en neem je bij inhoudelijke toelichting de code SH (samenhang) met het Grasnummer van het andere dossier op. Groepstoevoeging en samenhang geldt ook voor aanvragen van meerderjarige kinderen."
2. Bij onderscheiden besluiten van 23 april 2012 heeft de IND geweigerd met toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 de uitzetting van [appellante], [haar man], en hun zoon op medische gronden achterwege te laten.
De raad heeft [haar man] toevoegingen verleend ten behoeve van het maken van bezwaar en het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. De toevoegingsaanvragen van [appellante] en de zoon heeft de raad bij besluiten van 19 juni 2012 op grond van bereik afgewezen.
Bij onderscheiden besluiten van 2 augustus 2012 heeft de IND de besluiten van 23 april 2012 gehandhaafd.
De raad heeft [haar man] toevoegingen verleend ten behoeve van het instellen van beroep en het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. De toevoegingsaanvragen van [appellante] en de zoon heeft de raad bij besluiten van 4 oktober 2012 op grond van bereik afgewezen.
Aan het besluit van 10 december 2012 heeft de raad ten grondslag gelegd dat volgens werkinstructie V010 de toevoegingsaanvragen van [appellante] en haar zoon moeten worden afgewezen, omdat zij hetzelfde rechtsbelang als [haar man] hebben, te weten het voorkomen van uitzetting uit Nederland, en daarom op grond van de aan hem verleende toevoegingen aanspraak op rechtsbijstand hebben.
De rechtbank heeft dat standpunt gevolgd. Zij heeft daarbij aansluiting gezocht bij de uitspraken van de Afdeling van 19 december 2012 in zaken nrs. 201200091/1/A2 en 201202081/1/A2, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in asielzaken met het verlenen van één toevoeging aan een gezin mag volstaan, indien de gezinsleden hetzelfde vluchtverhaal hebben.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij, haar man en hun zoon hetzelfde rechtsbelang hebben, nu zij ieder op grond van hun eigen specifieke medische klachten de IND hebben verzocht van uitzetting uit Nederland af te zien en zij in dit verband afzonderlijk door het Bureau Medische Advisering zijn onderzocht.
3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 augustus 2012 in zaak nr. 201113281/1/A2) volgt uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel van één procedure waarin sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
3.2. Niet in geschil is dat [appellante], haar man en hun zoon ieder op grond van hun eigen specifieke medische klachten de IND hebben verzocht om van uitzetting uit Nederland af te zien en dat zij in dit verband afzonderlijk door het Bureau Medische Advisering zijn onderzocht. [appellante] betoogt terecht dat de rechtbank hierin aanleiding had moeten zien te oordelen dat zij en haar zoon ieder een zelfstandig, van haar man te onderscheiden rechtsbelang hebben. De rechtbank heeft ten onrechte aansluiting gezocht bij de uitspraken van de Afdeling van 19 december 2012, nu [appellante], haar man en de zoon aan hun verzoeken aan de IND om van uitzetting af te zien, specifiek hem- of haarzelf betreffende medische gronden ten grondslag hebben gelegd, waarvoor het door de IND ingeschakelde Bureau Medische Advisering in afzonderlijke rapportages advies heeft uitgebracht.
Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de besluiten van 10 december 2012 van de raad alsnog gegrond verklaren. Die besluiten komen wegens strijd met artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb, gelezen in samenhang met artikel 32 van die wet, voor vernietiging in aanmerking.
5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 april 2013 in zaken nrs. 13/471 en 13/472;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 10 december 2012;
V. veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.461,00 (zegge: veertienhonderdeenenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Krokké
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
686.