ECLI:NL:RVS:2014:637

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
201304224/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van erkenning voor periodieke keuringen door de RDW en de proportionaliteit van de sanctie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de directie van de Dienst Wegverkeer (RDW) tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Nederland. De RDW had op 15 oktober 2012 de erkenning van een wederpartij voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg ingetrokken, met ingang van 23 oktober 2012, voor een periode van zes weken. Dit besluit volgde op een steekproef waarbij de keurmeester van de wederpartij niet aanwezig was op de keuringsplaats toen de steekproefcontroleur arriveerde. De voorzieningenrechter had het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en het besluit van de RDW vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van de RDW.

De Raad van State oordeelt dat de RDW op basis van de Wegenverkeerswet 1994 bevoegd was om de erkenning in te trekken, omdat de keurmeester niet alle medewerking aan de steekproef heeft verleend. De RDW had beleid dat voorschrijft dat de keurmeester tijdens de steekproef aanwezig moet zijn. De voorzieningenrechter had niet onderkend dat de keurmeester niet op de keuringsplaats aanwezig was op het moment dat de steekproef begon, wat een overtreding van de regelgeving inhoudt.

De Raad van State overweegt echter ook dat de opgelegde sanctie van zes weken intrekking van de erkenning disproportioneel is, gezien de omstandigheden van de zaak. De keurmeester was slechts kort afwezig en bevond zich op korte afstand van de keuringsplaats. Bovendien had de wederpartij een goede staat van dienst van 25 jaar zonder eerdere sancties. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter voor zover deze het besluit van 15 oktober 2012 heeft herroepen, maar bevestigt de vernietiging van het besluit van 27 februari 2013. De RDW moet een nieuw besluit op bezwaar nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad van State.

Uitspraak

201304224/1/A1.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Nederland van 29 maart 2013 en zoals hersteld bij uitspraak, verzonden op 4 april 2013, in zaken nrs. 13/487 en 13/525 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te Zwolle,
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2012 heeft de RDW de aan [wederpartij] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van de categorie voertuigen tot en met 3500 kg (hierna: de erkenning) met ingang van 23 oktober 2012 voor zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 27 februari 2013 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2013 en zoals hersteld bij uitspraak, verzonden op 4 april 2013, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 februari 2013 vernietigd en het besluit van 15 oktober 2012 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2014, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. E. Houtman en drs. J. Greidanus, beiden werkzaam bij de RDW, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), kan de RDW een erkenning intrekken of wijzigen, indien degene aan wie de erkenning is verleend, handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Regeling erkenning en keuringsbevoegdheid APK (hierna: de regeling) gelden indien het voertuig blijkens mededeling van de RDW aan een steekproef wordt onderworpen, de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder a, wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de terzake door de RDW gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat bij uitsluiting de keurmeester die het voertuig aan een keuring heeft onderworpen, gedurende de gehele steekproef aanwezig is en zelf feitelijke assistentie verleent bij het uitvoeren van de steekproef.
2. Met betrekking tot het toezicht op keuringen en het opleggen van sancties voerde de RDW, ten tijde hier van belang, beleid dat is neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW, versie 1 oktober 2012, (hierna: de toezichtbeleidsbrief).
In paragraaf 3.1.1 van de daarbij behorende Bijlage Erkenninghouder APK (hierna: de bijlage) is het volgende vermeld:
"Uw medewerking aan een steekproef wordt op onderstaande wijze van u verwacht. Als een voertuig in een steekproef valt, is de keurmeester verplicht hierbij aanwezig te zijn. Aan de steekproef moet alle medewerking worden verleend. Naast de aanwezigheid van de keurmeester die het voertuig heeft gekeurd en het keuringsrapport heeft ondertekend, betekent dit dat deze keurmeester onverwijld feitelijke assistentie verleent. Ook moet u de ruimte en deugdelijk functionerende apparatuur ter beschikking stellen. Let er bij het afmelden goed op dat de herkeuring volledig kan worden uitgevoerd: als de weersomstandigheden al bij het afmelden zodanig slecht zijn dat een volledige herkeuring niet (meer) mogelijk is geldt dit als een overtreding die wordt gesanctioneerd. De steekproefcontroleur moet uiterlijk binnen 15 minuten na aankomst met de uitvoering van het technische gedeelte van de steekproef kunnen beginnen. Deze periode van 15 minuten is uitdrukkelijk niet bedoeld om de keurmeester of het voertuig van elders, buiten de keuringsplaats, te (laten) komen. Bij overtreding van deze voorschriften wordt een intrekkingsprocedure gestart."
Volgens paragraaf 4.5, voor zover hier van belang, is het geen of onvoldoende medewerking verlenen tijdens een steekproef doordat een keurmeester niet aanwezig is bij de steekproefcontrole, een overtreding uit de categorie III.
Volgens het Stroomschema sancties overtreding erkenning APK wordt een erkenning voor zes weken ingetrokken wanneer een overtreding in de categorie III de eerste overtreding binnen 30 maanden betreft.
3. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de RDW redelijkerwijs niet heeft kunnen concluderen dat [wederpartij], nu haar keurmeester slechts twee minuten buiten de keuringsplaats is geweest om op zijn nabijgelegen bedrijf een afspraak te verzetten, niet alle medewerking aan de steekproef heeft verleend, zodat de RDW niet bevoegd was de erkenning in te trekken. Daartoe heeft de voorzieningenrechter van belang geacht dat de keurmeester een minuut na aankomst van de steekproefcontroleur weer op de keuringsplaats aanwezig was, de steekproefcontroleur hem niet heeft hoeven zoeken, bekend was waar de keurmeester was en hij zich bovendien in het zicht van de medewerkers van de keuringsinstantie bevond.
4. De RDW betoogt dat de voorzieningenrechter zodoende heeft miskend dat de keurmeester gelet op artikel 31 van de regeling gedurende de gehele steekproef aanwezig dient te zijn. De steekproef vangt aan, aldus de RDW, op het moment dat op het computerscherm de melding verschijnt dat het voertuig in de steekproefcontrole is gevallen. Nu vast staat dat de keurmeester bij aankomst van de steekproefcontroleur niet in de keuringsplaats aanwezig was, heeft hij niet alle medewerking als bedoeld in dat artikel verleend, zodat de RDW op grond van artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de WVW 1994, bevoegd was de erkenning van [wederpartij] in te trekken.
4.1. Het betoog slaagt. De RDW betoogt terecht dat uit artikel 31, eerste lid en vijfde lid, aanhef en onder a, van de regeling volgt dat een steekproef begint op het moment dat het voertuig blijkens mededeling van de RDW aan een steekproef wordt onderworpen en dat de keurmeester vanaf dat moment in de keuringsplaats aanwezig dient te zijn. Niet in geschil is dat de keurmeester niet op de keuringsplaats aanwezig was toen de steekproefcontroleur ter plaatse arriveerde. Derhalve heeft [wederpartij] niet alle medewerking aan de steekproef verleend als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, aanhef en onder a, van de regeling, zodat de RDW, gelet op artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f van de WVW 1994, bevoegd was om de erkenning in te trekken. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
5. De Afdeling zal daarom hierna de door de voorzieningenrechter niet besproken beroepsgrond behandelen.
6. [wederpartij] betoogt dat de sanctie die door de RDW is opgelegd onevenredig zwaar is. Daartoe voert zij aan dat de keuring de verkeersveiligheid dient te bevorderen, hetgeen door de handelwijze van de keurmeester niet in het geding is gekomen. Voorts is zij al 25 jaar keuringsbevoegd en is haar nimmer een sanctie opgelegd of een waarschuwing gegeven. Bovendien bevond de keurmeester zich slechts twee minuten buiten de keuringsplaats en was hij daar binnen een minuut na aankomst van de steekproefcontroleur weer aanwezig. Gedurende die tijd bevond hij zich bij zijn eigen bedrijf, gelegen naast de keuringsplaats, om een aldaar wachtende sollicitant mede te delen dat de afgesproken ontmoeting wegens de steekproef niet door kon gaan. Tot slot wijst zij op de gevolgen die de sanctie voor haar bedrijf heeft.
6.1. De RDW past voor toepassing van de bevoegdheid ter zake van het bepalen van de sanctiezwaarte het in de toezichtbeleidsbrief en de bijlage omschreven beleid toe. Dit beleid betreft een systeem van in ernst oplopende sancties, waarbij in algemene zin rekening is gehouden met de bedrijfseconomische belangen van erkenninghouders. Hiermee heeft de RDW in algemene zin te kennen gegeven, hoe de belangenafweging uitvalt en hoe hij van deze bevoegdheid gebruik maakt. De Afdeling acht dit beleid als zodanig niet onredelijk. Onverkorte toepassing van dit beleid in het onderhavige geval leidt tot intrekking van de erkenning en de daarbij behorende bevoegdheden voor zes weken.
Bij besluit van 15 oktober 2012, in stand gelaten bij besluit van 27 februari 2013, heeft de RDW de erkenning en de daarbij behorende bevoegdheden van [wederpartij] voor zes weken ingetrokken, onder vermelding dat zich geen bijzondere feiten of omstandigheden voordoen die tot afwijking van het beleid nopen.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 27 december 2012 in zaak nr. 201111144/1/A3), dient de RDW in elk voorkomend geval bij het opleggen van een sanctie af te wegen of strikte toepassing van het beleid recht doet aan de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd.
In dit geval heeft de RDW een dergelijke afweging achterwege gelaten. In dit verband is van belang dat onweersproken is dat de keurmeester, nadat hij een melding had ontvangen dat een steekproefcontrole ten aanzien van het door hem afgemelde voertuig zou plaatsvinden, in de keuringsplaats aan het wachten was toen hij de sollicitant buiten bij zijn bedrijf, gelegen op 40 meter afstand, zag staan. Hij heeft toen de keuringsplaats verlaten om de afspraak met de sollicitant af te zeggen, waarna hij direct naar de keuringsplaats is teruggekeerd. Naast de omstandigheid dat de afwezigheid van de keurmeester uit de keuringsplaats van zeer korte duur was, bevond hij zich gedurende die afwezigheid op korte afstand en in het zicht van de steekproefcontroleur. Verder wordt in aanmerking genomen dat [wederpartij] reeds 25 jaar een onweersproken goede staat van dienst heeft. De door de RDW opgelegde sanctie moet in de gegeven omstandigheden, mede gelet op de ernstige gevolgen voor [wederpartij], als disproportioneel worden beschouwd.
Het betoog slaagt.
7. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, gegrond. Nu echter de voorzieningenrechter, gelet op hetgeen hiervoor onder 6.2 is overwogen, het besluit van 27 februari 2013 terecht heeft vernietigd, dient de uitspraak in zoverre, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. Voor zover de voorzieningenrechter het besluit van 15 oktober 2012 heeft herroepen dient de uitspraak, nu de RDW bevoegd was om de erkenning in te trekken, maar de opgelegde sanctie disproportioneel is bevonden, te worden vernietigd. De RDW dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Nederland van 29 maart 2013 in zaken nrs. 13/487 en 13/525 en zoals hersteld bij uitspraak, verzonden op 4 april 2013, voor zover daarbij het besluit van 15 oktober 2012, kenmerk RN2012/2240, is herroepen;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
414-713.