ECLI:NL:RVS:2014:63

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
201304795/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit omgevingsvergunning voor berging/garage in Zaandam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, waarbij op 19 januari 2011 een omgevingsvergunning is verleend voor het legaliseren van een berging/garage aan de achterzijde van een woning op een perceel in Zaandam. De vergunninghouder heeft deze vergunning aangevraagd, maar het besluit is door verschillende partijen, waaronder [appellant A], [appellant B] en [appellant C], aangevochten. De rechtbank Noord-Holland heeft eerder in een uitspraak van 19 april 2013 het beroep van de appellanten gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de appellanten.

Na het nemen van een nieuw besluit op 9 oktober 2013, waarin het college het bezwaar van de appellanten opnieuw ongegrond verklaarde, hebben de appellanten beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 november 2013 heeft de vergunninghouder zijn hoger beroep ingetrokken, waardoor het geding zich beperkte tot het beroep van de appellanten tegen het besluit van 9 oktober 2013.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid geen aanleiding gaf om nadere eisen te stellen bij de vergunningverlening. De verkeerssituatie ter plaatse werd als veilig beoordeeld, mede door de geplaatste paaltjes met reflectoren en de lage verkeersintensiteit op de doodlopende weg. De Afdeling heeft het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 9 oktober 2013 in stand blijft. Er zijn geen proceskosten vergoed, aangezien er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling is.

Uitspraak

201304795/1/A1.
Datum uitspraak: 15 januari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het beroep (artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
[appellant A], [appellant B] en [appellant C], allen wonend te Zaandam, gemeente Zaanstad (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
tegen
het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad van 9 oktober 2013.
Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2011 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van een berging/garage aan de achterzijde van de woning op het perceel [locatie] te Zaandam.
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het college opnieuw op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar beslist en het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2013 in zaak nr. 12/3243 heeft de rechtbank Noord-Holland het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 juni 2012 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [vergunninghouder] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] alsmede [vergunninghouder] hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 9 oktober 2013 heeft het college opnieuw op het door [appellant] tegen het besluit van 19 januari 2011 gemaakte bezwaar beslist en het bezwaar ongegrond verklaard.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2013, waar [vergunninghouder], bijgestaan door mr. W. Tijsseling, advocaat te Utrecht, [appellant], en het college, vertegenwoordigd door B.S. Abdoelkariem en L.K. Steernberg, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [vergunninghouder] heeft ter zitting zijn hoger beroep ingetrokken.
2. Het besluit op bezwaar van 9 oktober 2013 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Als gevolg van de omstandigheid dat [vergunninghouder] het door hem ingestelde hoger beroep heeft ingetrokken is het geding beperkt tot het beroep van [appellant] tegen het besluit van 9 oktober 2013.
3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet ruimtelijke ordening kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen nadere eisen kan stellen.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kalf" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het gedeelte van het perceel waarop het bouwplan is gerealiseerd de bestemming "Erven".
Ingevolge artikel 8, vierde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de plaatsing van gebouwen en bouwwerken in verband met de verkeersveiligheid.
4. Met het bouwplan is de voorheen op het perceel aanwezige houten berging verbouwd tot een berging/garage. Het bouwplan is in overeenstemming met het bestemmingsplan.
5. [appellant] betoogt tevergeefs dat het college ten onrechte heeft afgezien van zijn bevoegdheid om nadere eisen te stellen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich bij besluit van 9 oktober 2013 niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid geen aanleiding geeft om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Hierbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat het hier een doodlopende ontsluitingsweg betreft voor achttien woningen en een huisartsenpraktijk, zodat de verkeersintensiteit ter plaatse laag is. Voorts heeft het, zoals ter zitting toegelicht, in aanmerking kunnen nemen dat hier sprake is van een erfsituatie, zodat de snelheid van het passerende verkeer relatief laag is. Het college heeft bij de beoordeling van de verkeersituatie ter plaatse nader van belang kunnen achten dat in week 42 van 2013 vijf paaltjes met reflectoren direct aan weerszijden van de garagedeur zouden worden geplaatst, hetgeen de verkeersveiligheid ter hoogte van de uitrit ten goede komt. De paaltjes zijn inmiddels geplaatst maar worden in de toekomst vervangen door een stoep langs de garage, waardoor de rijweg op dezelfde wijze wordt versmald. Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat de gekozen maatregel gebruikelijk is om een situatie als hier aan de orde te verbeteren. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de huidige paaltjes met reflectoren, die volgens het college onderdeel uitmaken van de gebruikelijke inrichting van een woonerf, niet voldoende zouden zijn om de verkeersveiligheid ter plaatse in voldoende mate te waarborgen.
6. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 9 oktober 2013 is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 9 oktober 2013 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2014
357-712.