ECLI:NL:RVS:2014:620

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
201301824/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring kentekenbewijs voertuig door RDW

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 6 februari 2013 het beroep van [appellant] tegen een besluit van de RDW niet-ontvankelijk verklaarde. De RDW had op 16 juli 2012 de aanvraag van [appellant] om ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van zijn voertuig buiten behandeling gesteld, omdat hij onvoldoende gegevens had overgelegd. Na een aantal besluiten en een wijziging van het eerdere besluit, heeft de RDW op 18 januari 2013 de aanvraag van [appellant] afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het beroep van [appellant] tegen het besluit van 5 november 2012 niet-ontvankelijk was, omdat het besluit van 18 januari 2013 het eerdere besluit had gewijzigd en het verzoek van [appellant] alsnog was afgewezen.

Tijdens de zitting op 13 januari 2014 heeft [appellant] betoogd dat de RDW het kentekenbewijs ongeldig had moeten verklaren met terugwerkende kracht tot 10 juli 2011, omdat het voertuig op die datum naar de sloop was gebracht. De RDW heeft echter geen bewijs ontvangen dat het voertuig daadwerkelijk voorgoed buiten gebruik was gesteld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bericht van de slooponderneming niet voldoende bewijs biedt voor de stelling van [appellant].

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Wel heeft de Afdeling geoordeeld dat de RDW het bezwaar van [appellant] tegen de brief van 28 januari 2013 niet-ontvankelijk had moeten verklaren in plaats van ongegrond. De RDW is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

201301824/1/A1.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oss,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 februari 2013 in zaak nr. 12/3710 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).
Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2012 heeft de RDW de aanvraag van [appellant] om ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van het voertuig met kenteken [..-..-..] (hierna: het voertuig) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 5 november 2012 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 januari 2013 heeft de RDW het besluit 5 november 2012 gewijzigd in die zin dat het besluit van 16 juli 2012 wordt herroepen en de aanvraag wordt afgewezen.
Bij brief van 28 januari 2013 heeft de RDW [appellant] te kennen gegeven dat zijn aanvraag om ongeldigverklaring van het kentekenbewijs van het voertuig is afgewezen.
Bij uitspraak van 6 februari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 5 november 2012 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 18 januari 2013 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft de RDW het door [appellant] tegen de brief van 28 januari 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[appellant] heeft daartegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank bij brief van 2 augustus 2013 aan de Afdeling is doorgezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C. van der Berg, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft de RDW bij brief van 22 mei 2012 verzocht het kenteken van het voertuig ongeldig te verklaren, omdat het voertuig is gesloopt. De RDW heeft dit verzoek bij besluit van 16 juli 2012 op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) buiten behandeling gesteld, omdat [appellant] onvoldoende gegevens heeft overgelegd om op het verzoek te kunnen beslissen. Bij besluit van 5 november 2012 heeft de RDW dit besluit gehandhaafd.
Bij brief van 18 januari 2013 heeft de RDW [appellant] bericht dat het besluit tot buitenbehandelingstelling wordt ingetrokken. Het verzoek van [appellant] van 22 mei 2012 tot beëindiging van de registratie wegens sloop van het voertuig kan, aldus de RDW, niet worden toegewezen, omdat de daarvoor vereiste documenten niet zijn overgelegd.
De rechtbank heeft de brief van 18 januari 2013, gelet op de inhoud daarvan, terecht aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. Zij heeft dit besluit terecht aldus gelezen dat de RDW bij deze brief opnieuw heeft beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar en het besluit van 5 november 2012 heeft gewijzigd. Het verzoek van 22 mei 2012 is alsnog in behandeling genomen en is afgewezen. Nu het besluit van 18 januari 2013 een besluit is in de zin van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit van 5 november 2012 terecht mede gericht geacht tegen dat besluit.
2. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank zijn beroep tegen het besluit van 5 november 2012 ontvankelijk had moeten achten. Het besluit van 5 november 2012 is met het besluit van 18 januari 2013 gewijzigd in die zin dat de buitenbehandelingstelling van het verzoek niet langer wordt gehandhaafd. In zoverre is dan ook aan het beroep van [appellant], dat de aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld, tegemoet gekomen en heeft [appellant] geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep tegen dat besluit. Voor zover [appellant] stelt dat niet-ontvankelijkverklaring achterwege had moeten worden gelaten, omdat door deze niet-ontvankelijkverklaring geen oordeel wordt gegeven over zijn betoog dat de beëindiging van de registratie wegens sloop van het voertuig met terugwerkende kracht met ingang van 10 juli 2011 had moeten plaatsvinden, wordt overwogen dat dit betoog aan de orde komt bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 18 januari 2013, waarbij het verzoek van 22 mei 2012 op inhoudelijke gronden is afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep wegens het ontbreken van belang terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de RDW het kentekenbewijs ongeldig had moeten laten verklaren met ingang van 10 juli 2011. Hij voert daartoe, onder verwijzing naar een bericht van de Gebr. Gerrits Metaalhandel Helmond B.V. van 13 augustus 2011 aan, dat hij het voertuig op 10 juli 2011 naar de sloop heeft gebracht.
3.1. Ingevolge artikel 37, derde lid, aanhef en onder a, van het Kentekenreglement kan de RDW een kentekenbewijs ongeldig verklaren indien naar het oordeel van deze dienst blijkt dat het voertuig, waarvoor dat bewijs is afgegeven, voorgoed buiten gebruik is gesteld.
3.2. [appellant] heeft geen bescheiden overgelegd, waaruit blijkt dat het voertuig voorgoed buiten gebruik is gesteld. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat [appellant] geen vrijwaringsbewijs heeft gekregen toen hij, naar hij heeft gesteld, het voertuig in juli 2011 aan de Gebr. Gerrits Metaalhandel Helmond B.V. heeft aangeboden om het te slopen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat aan het bericht van de Gebr. Gerrits Metaalhandel Helmond B.V. van 13 augustus 2011 niet die waarde kan worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht wenst te zien. Het voertuig heeft, naar [appellant] stelt, wellicht enige tijd bij Gebr. Gerrits Metaalhandel Helmond B.V. gestald gestaan, maar uit het bericht van 13 augustus 2011 blijkt niet dat het voertuig daadwerkelijk voorgoed buiten gebruik is gesteld. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De RDW heeft bij besluit van 4 juli 2013 beslist op een door [appellant] tegen een brief van 28 januari 2013 gemaakt bezwaar en dat bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [appellant] beroep ingesteld, dat door de rechtbank aan de Afdeling is doorgezonden. Omwille van een efficiënte geschilbeslechting zal de Afdeling het beroep van [appellant] in behandeling nemen.
6. De Afdeling is van oordeel dat, zoals ook in het besluit van 4 juli 2013 is vermeld, de brief van 28 januari 2013 slechts een bevestiging betreft van het besluit van 18 januari 2013 en daarom niet op enig rechtsgevolg is gericht. De RDW had daarom het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk in plaats van ongegrond moeten verklaren. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 4 juli 2013 is dan ook gegrond. Dat besluit moet worden vernietigd. De Afdeling zal het bezwaar tegen de brief van 28 januari 2013 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
7. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van de directie van de Dienst Wegverkeer van 4 juli 2013, kenmerk BZW.13.0186/bob gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. verklaart het tegen de brief van de directie van de Dienst Wegverkeer, kenmerk VIV 2013/0057 door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder III vernietigde besluit;
VI. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep tegen voormeld besluit van 4 juli 2013 opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 751,54 (zegge: zevenhonderdeenenvijftig euro en vierenvijftig cent), waarvan € 708,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
473.