201300041/2/R2.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Haeundae-Gu, Busan, Zuid-Korea,
2. [appellant sub 2], gevestigd te Noordgouwe, gemeente Schouwen-Duiveland,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Heereweg 33 35 37 te Noordgouwe" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De besloten venootschap met beperkte aansprakelijkheid MoStof B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2013, waar [appellant sub 1], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J. Wessel en K. Nomden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord MoStof B.V., vertegenwoordigd door mr. M.M. Beukers, S.F. van der Wekken en M.A.P. van der Wekken-
Van der Werve.
Bij tussenuitspraak van 10 juli 2013, nr. 201300041/1/R2, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 8 weken na verzending van deze tussenuitspraak de in deze tussenuitspraak omschreven gebreken weg te nemen en, voor zover het bestemmingsplan wordt gewijzigd, dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 30 augustus 2013 heeft de raad het besluit van 25 oktober 2012 waarbij het plan is vastgesteld, nader gemotiveerd.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [appellant sub 1] een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
De Afdeling heeft de zaak op een tweede zitting behandeld op 28 november 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J. Hubregtse, A.B. Schaalje en ing. K. Nomden, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord MoStof B.V., vertegenwoordigd door M.A.P. van der Wekken- Van der Werve en S.F. Van der Wekken.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Tussenuitspraak
2. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om het besluit van 25 oktober 2012 tot vaststelling van het plan te herstellen door met inachtneming van hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen onder 9 alsnog te motiveren hoe de in het plan voorziene zes woningen zich verhouden tot de voorwaarde voor toepassing van het Experiment Boerenerven dat de investeringen in de omgevingskwaliteiten (waaronder saneringen) in evenwicht zijn met de omvang van het ontwikkelingsproject, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.
Nadere motivering
3. In de brief van 30 augustus 2013 heeft de raad naar aanleiding van de tussenuitspraak het besluit van 25 oktober 2012 nader gemotiveerd. Onder verwijzing naar het bijgevoegde rapport "Grondexploitatie Ontwikkeling Wekkenhof Heereweg 33, 35 en 37 Noordgouwe", opgesteld door Crijns Rentmeesters in april 2010 (hierna: het rapport grondexploitatie), en een taxatierapport opgesteld door AcvastVanderSlikke van 6 februari 2009 (hierna: het taxatierapport) stelt de raad dat tussen de beëindiging van het agrarische bedrijf en de bouwmogelijkheden die op grond van het plan zijn toegekend, sprake is van een financieel evenwicht.
4. [appellant sub 1] heeft naar aanleiding van de brief van de raad van 30 augustus 2013 naar voren gebracht dat geen sprake is van een financieel evenwicht in de kosten en opbrengsten van het ontwikkelingsproject. Volgens [appellant sub 1] is in de berekening van de grondexploitatie ten onrechte geen rekening gehouden met de bestaande bebouwing die op de percelen zal blijven staan. Daarnaast zijn volgens haar de waarden van de bestaande opstallen te hoog ingeschat en is in het taxatierapport ten onrechte uitgegaan van de waarde van de gronden waarop woningbouw kan worden gerealiseerd in plaats van de waarde die agrarische gronden vertegenwoordigen.
[appellant sub 1] is voorts van mening dat het Experiment Boerenerven geen grondslag biedt voor de vestiging van een recreatiewoning en een paardenpension aan de westzijde van het plangebied. Nu de raad de bouw van de woningen en de realisatie van een paardenpension en een recreatiewoning evenwel in één plan voorziet, hadden deze ontwikkelingen in samenhang met elkaar dienen te worden beoordeeld, aldus [appellant sub 1].
5. In het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 is opgenomen dat in het kader van het Experiment Boerenerven ingeval van grote detonerende (agrarische) bebouwing de mogelijkheid bestaat de totale bebouwing te slopen en te vervangen door één of meerdere woningen. Op deze wijze kunnen ‘eigentijdse boerenerven’ ontstaan, waarbij meerdere woningen in verschillende vormen en prijsklassen als het ware een klein buurtschap vormen. Wat betreft de bestaande woningen en de daarbij behorende schuur, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze bebouwing reeds passend is binnen de bebouwingsopzet zoals het Experiment Boerenerven voorstaat en om die reden niet behoeft te worden gesloopt. Gelet hierop heeft de raad deze bebouwing in redelijkheid buiten de toetsing aan de voorwaarden in het Experiment Boerenerven kunnen laten.
6. Bij het opstellen van het rapport grondexploitatie is gebruik gemaakt van het taxatierapport. In het taxatierapport zijn de waarden van de opstallen en gronden behorende bij het bedrijf vermeld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de raad de waarden van de opstallen zoals vermeld in deze taxatie niet in redelijkheid ten grondslag heeft kunnen leggen aan het rapport grondexploitatie.
Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat in het rapport grondexploitatie ten onrechte is gerekend met de prijs voor gronden waarop woningbouw is toegelaten, wordt overwogen dat niet is gebleken dat dit niet in overeenstemming is met de werkelijke waarde die de gronden vertegenwoordigen in het vrij economisch verkeer. Hierbij wordt betrokken dat aan de gronden in het plan een woonbestemming is toegekend.
7. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat de voorziene woningen, het paardenpension en de recreatiewoning als één project dient te worden gezien, heeft de raad ter zitting toegelicht dat het paardenpension en de recreatiewoning zijn aangemerkt als zogenoemde nieuwe economische drager. Weliswaar is ervoor gekozen om beide ontwikkelingen in één plan te voorzien maar volgens de raad staat deze ontwikkeling los van de toepassing van het Experiment Boerenerven nu hij ook los van dit experiment had voorzien in de vestiging van het paardenpension en de recreatiewoning. In dit verband heeft de raad ter zitting toegelicht ook in fysieke zin een scheiding tussen beide ontwikkelingen in het plan te hebben aangebracht, door te voorzien in een tuinbestemming waarop de aanplant van een boomgaard is voorzien. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit standpunt van de raad onredelijk is, zodat de raad het voorziene paardenpension en de recreatiewoning in redelijkheid buiten de toetsing aan de voorwaarden in het Experiment Boerenerven heeft gelaten.
Conclusie
8. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak van 10 juli 2013 is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Gelet op hetgeen in 9 van de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant sub 1] gegrond. Het besluit van 25 oktober 2012 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 5 tot en met 7 is overwogen, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad bij brief van 30 augustus 2013 het gebrek in zijn besluit tot het vaststellen van het plan heeft hersteld en dit besluit voldoende heeft onderbouwd. Gelet daarop en op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak zal de Afdeling daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Proceskosten
9. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland van 25 oktober 2012, waarbij het bestemmingsplan "Heereweg 33 35 37 te Noordgouwe" is vastgesteld;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
V. gelast dat de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland aan [appellant sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 158,00 (zegge: honderdachtenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.V. Fenwick, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Fenwick
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
608.