ECLI:NL:RVS:2014:603

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
26 februari 2014
Zaaknummer
201211669/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek gesubsidieerde rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het bestuur van de Raad voor de Rechtsbijstand tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 24 oktober 2012 geoordeeld dat de Raad een verzoek van de verzoeker om gesubsidieerde rechtsbijstand ten onrechte had afgewezen. De Raad had eerder op 25 januari 2012 en 11 april 2012 besluiten genomen die de aanvraag van de verzoeker om rechtsbijstand afwezen, omdat deze betrekking had op een rechtsbelang waarvoor eerder een toevoeging was verleend. De verzoeker had eerder een toevoeging gekregen voor een procedure tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel. De Raad stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag niet op de werkinstructie V041 mocht worden gebaseerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 november 2013 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelt dat de Raad het beleid met betrekking tot hernieuwde voornemens terecht van toepassing heeft geacht op het voornemen waarvoor in deze procedure om toevoeging is verzocht. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Uitspraak

201211669/1/A2.
Datum uitspraak: 26 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2012 in zaak nr. 12/3714 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de raad.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2012 heeft de raad een verzoek van [verzoeker] om gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 11 april 2012 heeft de raad het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 april 2012 vernietigd, het besluit van 25 januari 2012 herroepen en bepaald dat de raad de gevraagde toevoeging verstrekt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2013, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam aldaar, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J. Hemelaar, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan het bestuur van de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.
Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Volgens werkinstructie V041 van de raad wordt de aanvraag afgewezen op bereik van de eerdere toevoeging van de voornemenprocedure indien de zaak is terugverwezen naar het bestuursorgaan voor een tweede en volgende voornemenprocedure.
2. Bij besluit van 25 maart 2011 heeft de minister voor Immigratie en asiel (hierna: de minister) de aan [verzoeker] verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. De raad heeft hem hiervoor een toevoeging verleend.
Bij uitspraak van 15 november 2011 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 maart 2011 vernietigd en bepaald dat de minister met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt.
Bij brief van 2 december 2011 heeft de minister [verzoeker] in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze te geven op het voornemen om opnieuw de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken.
3. Aan het besluit van 25 januari 2012, gehandhaafd bij besluit van 11 april 2012, heeft de raad ten grondslag gelegd dat het verzoek om gesubsidieerde rechtsbijstand ziet op een hernieuwd voornemen en derhalve op een rechtsbelang waarvoor eerder een toevoeging is verleend.
4. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad het in werkinstructie V041 bepaalde niet aan de afwijzing van de aanvraag van [verzoeker] om een toevoeging ten grondslag mocht leggen. Hiertoe voert hij aan dat de brief van de minister van 2 december 2011 geen nieuwe procedure is, maar een hernieuwd voornemen als gevolg van terugverwijzing naar het bestuursorgaan.
4.1. Aan het voornemen van 2 december 2011 heeft de minister nagenoeg dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan het door de rechtbank vernietigde besluit van 25 maart 2011. Voorts is het voornemen korte tijd na de vernietiging van dat besluit bekendgemaakt. Onder deze omstandigheden heeft de raad het beleid met betrekking tot hernieuwde voornemens van toepassing mogen achten op het voornemen waarvoor in onderhavige procedure om toevoeging is verzocht. Gelet hierop heeft de raad aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag mogen leggen dat reeds eerder een toevoeging is verstrekt en dat een zienswijze tegen het tweede voornemen onder het bereik van deze toevoeging valt.
Het betoog slaagt.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 januari 2012 van de Raad alsnog ongegrond verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2012 in zaak nr. 12/3714;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014
362-799.