201308346/2/R2.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak na vereenvoudigde behandeling (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Dalfsen,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2013, kenmerk 2013/0092372, (hierna: het primaire besluit) heeft het college aan [appellante] een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het in werking hebben van een veehouderij aan de [locatie] te Dalfsen.
Bij besluit van 24 juli 2013, kenmerk 2013/0244360, (hierna: de beslissing op bezwaar) heeft het college het door de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de gevraagde vergunning alsnog geweigerd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Overwegingen
1. [appellante] stelt zich op het standpunt dat het college bij de beslissing op bezwaar ten onrechte geen volledige heroverweging heeft gemaakt. Doordat in de beslissing op bezwaar niet is bezien of op andere gronden dan genoemd in het primaire besluit vergunning kan worden verleend, is de beslissing op bezwaar, volgens [appellante], onzorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd.
1.1. In de beslissing op bezwaar is vermeld dat het college tot 22 mei 2013 vergunningen verleende op basis van de beleidsregel "Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen". De uitspraak van 22 mei 2013 van de Afdeling, met zaak nr. 201203714/1/A4, heeft echter tot gevolg dat de beleidsregel niet langer kan gelden als passende beoordeling en dat de uitbreidingsmogelijkheden die deze beleidsregel bood niet meer toegepast kunnen worden. Voor de vergunning die op 18 maart 2013 aan [appellante] is verleend betekent dit, volgens het college, dat in strijd met de wettelijke mogelijkheden een toename van depositie is toegestaan. Gelet daarop wordt de vergunning in heroverweging herroepen en wordt de gevraagde vergunning alsnog geweigerd. Volgens het college is er namelijk sprake van een toename van depositie die niet passend beoordeeld is.
1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 21 maart 2012, in zaak nr. 201105881/1/A4, www.raadvanstate.nl), is het college naar aanleiding van een tegen een besluit gemaakt bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gehouden tot een volledige heroverweging van dat besluit. Voorts dient het besluit met daarin die heroverweging, ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, deugdelijk te worden gemotiveerd.
Niet in geschil is dat de beleidsregel niet langer toegepast kan worden en het college met juistheid heeft geconstateerd dat dat daarmee de motivering van het primaire besluit niet toereikend is. De Afdeling stelt echter vast dat uit de beslissing op bezwaar niet blijkt dat na die constatering een beoordeling op grond van de ten tijde van dat besluit geldende wetgeving heeft plaatsgevonden, noch dat is bezien of het aan het primaire besluit klevende gebrek kan worden geheeld en de bij dat besluit verleende vergunning, al dan niet met daaraan te verbinden voorwaarden, in stand kan worden gelaten. De enkele constatering in de beslissing op bezwaar dat de ingevolge de Nbw 1998 vereiste passende beoordeling ontbreekt, acht de Afdeling onvoldoende om als volledige heroverweging en deugdelijke motivering aan te merken. Daartoe acht de Afdeling van belang dat [appellante] niet kan worden verweten dat een individuele passende beoordeling niet is aangeleverd, nu ten tijde van de aanvraag en het nemen van het primaire besluit bovengenoemde beleidsregel als passende beoordeling werd aangemerkt en van [appellante] alleen gevraagd werd aan te tonen dat de beleidsregel in haar geval van toepassing was. Gelet hierop dient het college voor zover aanvullende gegevens noodzakelijk zijn teneinde een volledige heroverweging te kunnen maken, [appellante] in de gelegenheid te stellen die gegevens aan te leveren dan wel zelf deze gegevens te verzamelen. Doordat het college heeft volstaan met een toetsing van het primaire besluit die is beperkt tot de argumenten aangevoerd in het bezwaarschrift en het college niet nader heeft gemotiveerd op grond waarvan dit besluit is herroepen en de aangevraagde vergunning alsnog is geweigerd, is de beslissing op bezwaar in strijd met artikel 7:11 gelezen in samenhang met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2. Het beroep is kennelijk gegrond. De beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Het college dient dan ook een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Teneinde te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen optreden voordat een nieuw besluit is genomen, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid van de Awb, na te melden voorlopige voorziening te treffen.
3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 24 juli 2013, kenmerk 2013/0244360;
III. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 18 maart 2013, kenmerk 2013/0092372;
IV. bepaalt dat de onder III getroffen voorlopige voorziening vervalt de dag nadat een nieuw te nemen besluit op bezwaar op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend is gemaakt;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 487,00 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij de Afdeling (artikel 8:55 van de Awb).
- Verzet dient schriftelijk en binnen zes weken na verzending van deze uitspraak te worden gedaan.
- In het verzetschrift moeten de redenen worden vermeld waarom de indiener het niet eens is met de gronden waarop de beslissing is gebaseerd.
- Indien de indiener over het verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient dit in het verzetschrift te worden gevraagd. Het horen gebeurt dan uitsluitend over het verzet.
458.