201307473/1/A1.
Datum uitspraak: 19 februari 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Boxtel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juli 2013 in zaak nr. 13/366 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012 heeft het college aan het waterschap De Dommel (hierna: het waterschap) omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van het beekherstelproject Beerze Kampina.
Bij uitspraak van 16 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het waterschap een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het waterschap hebben elk nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2013, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door H.L.J. Hoppenbrouwers en M.W.C. Heesbeen, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar het waterschap, vertegenwoordigd door mr. D.I. Jansen-Jonkers, gehoord.
Overwegingen
1. Het waterschap heeft vergunning gevraagd voor het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van het beekherstelproject Beerze Kampina. Bij besluit van 11 september 2012 heeft het dagelijks bestuur van het waterschap ten behoeve van dit project het projectplan Beekherstel Beerze Kampina vastgesteld. Dat besluit is in rechte onaantastbaar. De werkzaamheden, voor het uitvoeren waarvan vergunning is gevraagd, zijn het graven van een nieuwe beek en het dempen van de bestaande beek in het kader van het beekherstel. Voorts heeft het waterschap vergunning gevraagd voor het plaatsen van een informatiepaal.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2011"(hierna: het bestemmingsplan) rusten op de gronden, waarop de werkzaamheden zijn voorzien, de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap", "Natuur", "Water" "Attentiegebied EHS", "Leefgebied voor soorten van stromend water" en "Leefgebied soorten van half-open cultuurlandschap - 2".
Voor het uitvoeren ervan is ingevolge de artikelen 7.5.1, 15.4.1, 26.4.1, 35.3.1, 33.3.1 en 34.3.1 van de planregels vergunning vereist. Voor zover de werkzaamheden zijn voorzien op de gronden met de bestemming "Agrarische met waarden - Natuur en Landschap" en de bestemming "Natuur", kan die vergunning ingevolge de artikelen 7.5.3 en 15.4.3 van de planregels slechts worden verleend, indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.
Voor zover de werkzaamheden zijn voorzien op de gronden met de bestemming "Natuur", zijn ze in strijd met artikel 15.3.1 van de planvoorschriften, omdat grondwerkzaamheden als hier aan de orde ingevolge die bepaling niet zijn toegestaan. Om uitvoering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college daarvoor krachtens artikel 2.12 van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, verleend.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 18 december 2012 op onvoldoende, dan wel ondeugdelijk onderzoek naar de gevolgen van het plan voor het grondwaterpeil en de waterafvoer is gebaseerd. Het dalende grondwaterpeil en de vertraging van de waterafvoer zullen tot wateroverlast en schade voor zijn flora leiden. Voorts is bij het hydrologisch onderzoek onvoldoende rekening gehouden met de capillaire werking van het fijne zand, aldus [appellant].
3.1. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] betoogt dat er een sterk schommelende grondwaterpeil is en hij vreest dat dit zal toenemen, omdat door de meanderende beek de verblijftijd van het water met 50% omhoog zal gaan. Aldus heeft de rechtbank, anders dan [appellant] stelt, in aanmerking genomen dat [appellant] tegen het verlengen van de tijdsduur van het dalende grondwaterpeil opkomt. Hetgeen hij stelt ten aanzien van het gevolg van de verblijftijd, kan evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het waterschap onderzoek naar de gevolgen van het project voor het grondwaterpeil heeft gedaan en zijn bevinding dat de grondwaterstand en bodemopbouw van het perceel van [appellant] door het project niet wijzigen toereikend heeft gemotiveerd. [appellant] heeft het tegendeel wel gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, omdat de vergunde werkzaamheden tot aantasting van de natuurwaarden en de landschappelijke kwaliteit van de bosrand leiden. De aanwezige flora en fauna wordt door het dempen van de bestaande beek aangetast, omdat als gevolg van de belasting van de grond door de vrachtwagens die de voor het project benodigde zand moeten aanleveren een verdichting van de grond optreedt die plantengroei en de gewenste biologische diversiteit onmogelijk zal maken. Ook heeft zij miskend dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de werkzaamheden voor de vogels. Het gebied zou juist weer aantrekkelijk moeten worden gemaakt voor weidevogels. Bovendien heeft het college onvoldoende onderzocht, wat de gevolgen van het meanderen en van de ontgronding zijn. Ten slotte heeft de rechtbank miskend dat de Beerze, gelet op de sociaal-cultuurhistorische waarde daarvan, moet blijven zoals deze is, aldus [appellant].
4.1. Hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gegeven voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, omdat door het dempen van de bestaande beek de flora en fauna onevenredig wordt aangetast. Het college heeft zich onder verwijzing naar de resultaten van het flora en fauna onderzoek dat is gedaan in het kader van het projectplan "Beekherstel Beerze Kampina" op het standpunt gesteld dat uitvoering van het project voor de planten, dieren of gebieden geen nadelige gevolgen heeft. Het heeft, anders dan [appellant] stelt, onderzoek gedaan naar de gevolgen van het project voor de flora en fauna. Voorts heeft [appellant] zijn stelling dat het onderzoek onvoldoende, dan wel onjuist is niet nader toegelicht en evenmin uiteengezet, waarom het oordeel van de rechtbank hierover onjuist is. Ten aanzien van de belasting van de grond door de vrachtwagens hebben het college en het waterschap gesteld dat maatregelen worden getroffen om zoveel mogelijk schade te beperken of te herstellen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is. Ten aanzien van de sociaal-cultuurhistorische waarde wordt overwogen dat het college heeft gesteld dat het een afweging heeft gemaakt van de volgens het bestemmingsplan voor de gronden geldende waarden en daarbij meer betekenis gehecht aan het terugbrengen van de oorspronkelijke meandering van de beek in combinatie met het versterken van de natuurwaarden. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het dat in redelijkheid niet heeft kunnen doen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Fransen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014
407-712.